maandag 4 februari 2013
Keukenjacht
Afijn, je gaat samenwonen en het wordt al snel te klein. Dus je koopt een huis midden in de grootste vastgoedcrisis sinds de uitvinding van het baksteen. Een mooi, idyllisch stulpje, met glas-in-loodramen, schitterende authentieke ornamenten, een badkamer met vloerverwarming, een tuintje op het zuiden, een logeerkamer met kinderkamerpotentie; the works.
Én een gammele tien jaar oude Ikea-keuken met urinegele deurtjes, losse vloerplanken en een heteluchtoven, die maar in één stand hete lucht wil blazen. Om over de witte tegeltjes maar te zwijgen. Ik zal volstaan met te schrijven dat elke spetter pastasaus op de tegels een verbetering betekent.
Het is duidelijk: de keuken moet eruit. We hebben zo snel mogelijk een nieuwe keuken nodig. Als ons huis de perfecte vrouw is, dan is deze keuken de mee-eter op haar voorhoofd.
Vervolgens stap je de wondere wereld van de keukenverkoop binnen, dat een beetje zoals het wonderland van Alice, een parallel universum blijkt te zijn, vol hapjes, gestreken overhemden, gebleekte tanden, aangenaam doortokkelende muzak en sfeerverlichting. Alleen een pratend konijn ontbreekt.
Wij zijn niet de moeilijkste. Ooit liepen we wat brak na een avond stappen een woonboulevard binnen om ons te oriënteren op een bank. Twee uur later stonden we buiten als trotse eigenaars van een bed van anderhalf keer een modaal maandsalaris. We hadden nauwelijks onderhandeld. Misschien verbeeldde ik het me, maar ik dacht het ploppen van een champagnekurk te horen toen we de woonboulevard verlieten.
Zwakte
Het eerste wat opvalt bij het betreden van een keukenwinkel is het quasinonchalante geloer van de verkopers.
Ik zag ooit een documentaire op de BBC over een roedel wolven in Alaska. Die bestudeerden tijdens de jacht aandachtig de voortrazende kudde elanden. De eland met een minieme blessure, die zijn zere poot net een milliseconde later neerzette dan de rest, werd door de jagende wolven gespot en snel van de groep geïsoleerd. De blessure betekent hun beste kans op vlees en een volle maag.
Ook de keukenverkoper onderwerpt je aan een spiedende blik. Wellicht zoekt ook hij naar een zwakke plek. Versleten of juist nieuwe kleding die iets zegt over smaak of de inhoud van de portemonnee? De blik in haar ogen. Gulzig? Bezorgd? De blik in zijn ogen. Angst? Gelatenheid? Sleepte hij daar licht met zijn rechterbeen? De tong glijdt likkebaardend over de onderlip. In de donkere verte klinkt gehuil.
Verzadiging
Aangezien ik kranten- en telefoonabonnementen, hypotheekadviesgesprekken, gidsvermeldingen, vacatureplaatsingen, stadswandelingen en onlangs nog poffertjes verkocht heb, bestudeer ik altijd aandachtig hoe een verkoper iets aan mij probeert te slijten. Worden mijn behoeften wel geïnventariseerd? Is het aanbod vervolgens passend op mijn vraag? Wordt er een win-winsituatie of in ieder geval de illusie van wederzijds voordeel gecreëerd?
En belangrijker: word ik gepaaid met lekkere hapjes?
Vooral dat laatste zit wel snor. De kern van de verkoopstrategie bij de keukenwinkels lijkt te bestaan uit het culinair verdoven van de klant. Deze wordt snel volgestouwd met exotische frituurhapjes en hippe tapas. Wijntje erbij? Even bijschenken?
Het uitvragen wordt overgeslagen. Modern, retro en klassiek zijn de drie stijlen waaruit licht aangeschoten een keuze kan worden gemaakt. Er wordt weinig subtiel gehengeld naar het beschikbare budget en voilá; met een paar potloodstrepen wordt de toekomstige keuken geschetst. Het ‘zal ik het dan maar in orde maken?’ valt tussen het gesmak en geproost en geburp nauwelijks op. Verzadiging is het unique selling point van onze vaderlandse keukenverkoopdivisie.
Truc
Maar bovenstaande valt allemaal prima en vrij letterlijk te verteren, ware het niet dat op de hogeschool voor keukenverkoop één en dezelfde truc aan elke keukenverkoper in spe wordt aangeleerd. Wij mochten een mooie variant ervaren bij de keukenwinkel, waarvan de voorouders van de naamgevers ooit hun kostje verdienden met het maken van manden.
De truc gaat als volgt. De tekening van de keuken is gemaakt, de schalen met hapjes zijn leeg en in de maag dobberen de bitterballen en tapas genoeglijk in een bad van witte wijn. De verkoper noemt een prijs. “Maar, daar komen nog wel de kosten bij voor de montage”, zo begint hij voorzichtig, de wenkbrauwen gefronst. Voor een kleine ‘meerprijs’ zullen hun ‘zorgvuldig geselecteerde professionals’ de keuken bij ons plaatsen.
Dan loopt er iemand in pak op onze tafel af, een man met autoriteit, een man met macht, een man met een strijkbout, en fluistert wat in het oor van de verkoper. “Excuseert u mij, ik ben zo weer terug”, zegt hij en verlaat pardoes de onderhandelingen.
Een paar minuten later komt de verkoper terug. Hij heeft overlegd. Voor ons kan hij alleen vandaag een uitzondering maken. De montage doen ze er gratis bij! Hij heeft zojuist groen licht gekregen van zijn meerdere! Dit heeft hij voor ons bedongen! Hij gunt het ons zo, is zo blij dat juist ons te kunnen bieden, dat leuke stel! Maar we moeten wel nú tekenen!!
“Denk er maar even over na hoor. Zal ik jullie bijschenken?”
Moeder
Ik was al verkocht, wilde de pen al pakken en mijn krabbel zetten. Een mintgroene keuken met grijs dooraderd nepmarmeren blad en witte kastjes met eentje rood voor de speelsigheid zou binnen no-time ons huisje sieren. Mijn wederhelft bleef gelukkig wel met beide benen op de grond staan en sleepte ons weg voor de poorten van de keukenhel.
Na deze bijna-keukendood-ervaring belde ik mijn moeder. Dat had ik eerder moeten doen. Ze had een paar jaar terug een nieuwe keuken gekocht. Ze was bij veertien keukenwinkels geweest. Dertien keer was ze geconfronteerd met deze ‘gratis montage, teken nu’-truc. Toen de veertiende verkoper het niet deed, heeft ze daar haar nieuwe keuken gekocht. Toen had ze pas het idee dat ze serieus genomen werd.
Wij hebben nu maar besloten ons geld te steken in een verbouwing van de logeerkamer. Die keuken komt nog wel een keer. Waarschijnlijk gaan we de grens over, want in Duitsland is dezelfde keuken de helft zo duur.
Tot die tijd houden we het wel uit met onze Ikea-keuken. Die loszittende vloerplanken passen eigenlijk best goed bij het karakter van het huis. Het geel op de keukenkastjes lijkt stiekem toch op dat van de lentezon op een bed narcissen. Ach, en die oven werkt toch prima als je het eenmaal gewend bent?
***
(Dit artikel verscheen eerder op Acquisitie.org en Salesprofs.nl)
Labels:
acquisitie,
bbc,
huis kopen,
ikea,
keukenverkopers,
sales,
verkoop,
verkooptruc,
wolven
dinsdag 20 november 2012
Sleutel
De veel gelauwerde Britse journalist Robert Fisk, die als
enige westerse journalist Osama bin Laden mocht interviewen, tot wel drie keer
toe, maakte ooit een documentaire over een simpele huissleutel. De sleutel was
van zijn Arabische buren in Libanon.
Deze Palestijnse familie was in 1948 tijdens de Israëlische
Onafhankelijkheidsoorlog voor het oorlogsgeweld weggevlucht. Sindsdien woonden
ze in Libanon. De huissleutel paste op de voordeur van het huis dat ze
halsoverkop hadden moeten achterlaten in de Noord-Israëlische havenstad Haifa.
Fisk bezocht het huis in Haifa, dat inmiddels bewoond werd
door een joodse familie. Ook zij waren gevlucht. Ze kwamen van oorsprong uit
Polen, uit het dorpje Chrzanów, vlakbij Krakau. Tijdens de Tweede Wereldoorlog
moesten ze huis en haard verlaten om de moordzucht van de Nazi's te ontlopen.
Daar liet Fisk het niet bij. Hij reisde af naar Polen en
belde aan bij het huis in Chrzanów. In het huis, dat ooit van de joods-Poolse
familie was geweest, woonde nu een vrouw.
Je raadt het al. Ook
zij was vluchteling.
De vrouw kwam
oorspronkelijk uit Lviv, of Lemberg - zoals ooit de gangbare Nederlandse
benaming was - , dat tot aan het einde van de Tweede Wereldoorlog in Polen lag,
maar daarna geconfisqueerd werd door de Sovjet Unie. De Poolse inwoners moesten
op zoek naar een nieuwe woonplaats, werden gerepatrieerd, wat een eufemisme
voor deportatie was, want Lviv moest 'gesovjetiseerd' worden. De Polen moesten
in ieder geval hun biezen pakken om plaats te maken voor de Russen.
Tegenwoordig is Lviv
een stad in de Oekraïne en het was één van de speelsteden tijdens het afgelopen
Europees kampioenschap voetbal. Ze doen er nu weer erg hun best om dat
Sovjet-verleden van zich af te schudden.
Ik vond deze
speurtocht van Fisk beschreven in Europa in oorlog; 1939 - 1945 van de Britse
historicus Norman Davies. Davies vraagt zich vervolgens af of de nieuwe
inwoners van Lviv zich daar wel vrijwillig hadden gevestigd, of ook zij niet
gedwongen waren om hun huis te verlaten, net als de Palestijnse
familie in Libanon, de Israëlische familie in Haifa en de Poolse vrouw in
Chrzanów.
De sleutel was voor
Fisk een symbool voor de geschiedenis van de twintigste eeuw en het conflict
tussen Israël en de Palestijnen. Reizend van Libanon naar Polen kwam hij alleen
maar vluchtelingen tegen, slachtoffers van de geschiedenis, geen daders.
Ik werd herinnerd aan de zoektocht van Fisk, door wat onze
nieuwbakken minister van Buitenlandse Zaken Frans Timmermans (PvdA) maandag op
Radio 1 zei. Timmermans verkondigde dat de sleutel voor de beëindiging van de huidige
geweldsuitbarsting bij Hamas ligt.
Als Hamas maar stopt
met het afschieten van raketten, dan stopt Israël met bombarderen van doelen in
Gaza. Misschien heeft Timmermans gelijk, al lijken de cijfers een andere kant
op te wijzen.
De echte sleutel tot oplossing van het conflict is volgens mij als de partijen erkennen dat ze allebei slachtoffer zijn, allebei vluchtelingen. Dat is hun gemene deler en de enige basis voor een gezamenlijke toekomst. Ik zie het echter somber in.
Het vredesproces toont soms tekenen van gering bewustzijn, maar de deur naar vrede zit momenteel volledig op slot. De sleutel is zoek.
***
maandag 19 november 2012
For whom the bell tolls
Toegegeven, het maatpak der acquisitie
heeft mij nooit als gegoten gezeten, het knelde of flodderde juist,
maar ooit dacht ik een paar zalige dagen dat ik de kers op de
verkooptaart was, God’s gift to sales zeg maar, een verkoper in
hart en nieren.
Vers uit de verkooptraining bij wat
destijds nog ‘s lands grootste vacaturebank was, nam ik tot op het
bot gemotiveerd plaats op de plek waar het allemaal moest gaan
gebeuren. Hier, aan dit bureau, in deze hoek van dit kantoor aan de
rafelrand van deze stad, zou ik laten zien dat ik de belofte die ik
had gedaan tijdens mijn sollicitatiegesprek ging waarmaken.
Namelijk dat ik een salestijger was.
Dat verkopen mijn tweede natuur was. Dat geld ging rollen zodra ik met mijn zoetgevooisde stemgeluid het trommelvlies van
beslissingsbevoegden deed rillen van genot. Dat ik een glas water kon
verkopen aan een drenkeling. Dat werk.
Het was een goed sollicitatiegesprek
geweest. Mijn beste ooit. Alles ging crescendo.
Porno
De verkooptraining werd gegeven door
een sympathiek en ietwat hyperactief mannetje dat elk relaas afsloot
met verbeten uitgeroepen ‘porno!’. Verkopen bleek seks te zijn,
de nobele kunst van het neuken, ketsen, een paringsritueel dat
ontaardt in een dans van dampende lichamen, die krioelend in hebzucht
elkaar tot ongekende hoogtepunten drijven. Zoiets. Alleen de daad
zelve kwam in de buurt van een binnengehaalde order. Porno!
Ik geloofde zoals Mozes geloofde dat
hij de Rode Zee kon splijten en haalde diep adem. Ik zou gaan
verkopen!
Mijn allereerste verkoopgesprek betrof
een groothandel in Apeldoorn. Ik belde de contactpersoon op zijn 06.
Hij zat in de auto, maar stond me te woord. Ja hoor, ik belde
gelegen. Ja, hij wilde best even praten over personeelswerving
ondanks mijn haperende start. Nee, hij had niet eerder via een online
vacaturebank personeel geworven. Nou inderdaad, hij was al een tijd
op zoek naar nieuw personeel. Gôh, toevallig dat ik net belde. Ha,
ha, nou, in de krant adverteren deed hij nooit meer. Porno!
Het vraag- en antwoordspel dat hoort
bij het consultive selling was in volle gang. Ik klampte mij vast aan
de structuur die mij tijdens de training geleerd was. Het bleek te
werken. Ik dreef de man steeds verder in een hoek. Hij zou zich
weldra beseffen dat wat ik hem bood, de enige oplossing in het
universum was voor zijn personeelstekort. Ik bood hem verlossing. En
wie kan dat weigeren? Zelfs de meest verstokte atheïst niet.
De man hapte toe en niet zo’n beetje ook. Op het laatst zei hij overal ja op. We hingen op als vrienden, broeders. Hij had me zijn linkernier gegeven als ik erom had gevraagd. Het ‘zal ik het dan maar in orde maken?’’ was zo soepel in het gesprek gegleden, als ware het…Porno! Porno! Porno!!
De man hapte toe en niet zo’n beetje ook. Op het laatst zei hij overal ja op. We hingen op als vrienden, broeders. Hij had me zijn linkernier gegeven als ik erom had gevraagd. Het ‘zal ik het dan maar in orde maken?’’ was zo soepel in het gesprek gegleden, als ware het…Porno! Porno! Porno!!
Met mijn eerste gesprek haalde ik 90
procent van mijn maandtarget binnen. Ik loste binnen een kwartier
mijn belofte in. “Je mag al bijna aan de bel hangen”, zei mijn
buurvrouw, Marieke, de bijzonder kundige en charmante collega, die
mijn eerste gesprek met groeiende verbazing had gadegeslagen.
De bel.
Op een centrale plaats op de
kantoorvloer hing een grote zilveren bel. Alleen de verkopers die hun
maandtarget hadden binnengehaald, mochten de bel luiden. Na het
geklingel volgde een luid applaus van alle collega’s, gejoel soms,
ook al zaten ze zelf middenin een verkoopgesprek. High fives en
gebalde vuisten; het behalen van de target werd gevierd als het
winnen van een sportwedstrijd.
Ik had besloten de bel maar een
kinderachtig gedoe te vinden. Het ging toch om het geld? Targets
halen? Bonussen binnenslepen? Wat interesseerde het mij nou dat mijn
collega’s van mijn succes zouden weten? Of ik van hun succes?
Applaus was toch slechts geluid? Zo’n bel ophangen, dat is toch een
verzonnen ritueel? Een psychologisch trucje. Een niet serieus te
nemen managementfoefje.
Applaus
Twee dagen later was het zover. Ik had
sinds dat eerste gesprek de grond niet meer geraakt, maar zweefde
over de vloer en leefde in een roes. Als dit het leven van een
verkoper was dan kon ik daar prima aan wennen. Ik haalde mijn target.
“Je moet bellen!” zei Marieke.
De wandeling naar de bel was al
bijzonder. Collega’s om mij heen begonnen te joelen. “Oeh, oeh,
oeh!” Ik gaf harde ruk aan het touw. Het geklingel klonk kort,
schel en hard. Het applaus daalde op me neer, euforie als na het
scoren van een doelpunt. Bij welk ander werk klappen je collega’s
voor je?
Daarna was het helaas afgelopen met
mijn opmars als verkoper. Het raderwerk haperde. Ik verkocht nog wel,
maar niet genoeg om opnieuw naar de bel te mogen. Met lede ogen
staarde ik collega’s na die wel mochten klingelen. Ik snakte naar
een nieuwe samenzijn met de bel, naar het schelle geklingel en het
applaus. Fuck die bonus, ik wilde de bel, dat was de enige incentive
waar ik om gaf.
Het mocht niet baten. Ik probeerde
alles; van slijmen en glijden tot schelden en dwingen. Het werkte
niet. Ik had de klok wel horen luiden, maar wist niet waar de klepel
hing. Ik was geen salestijger, hooguit een sales-je-weet-wel-kater.
Ik had te vroeg gepiekt; een voortijdige ejaculatie. Maar ook dat is
porno…
***
(Dit artikel verscheen eerder op
Acquisitie.org)
Labels:
acquisitie,
acquisitie.org,
bonus,
porno,
target,
verkoop,
werk
woensdag 31 oktober 2012
New York
Voor mij heeft New York een mythische status, als een soort epicentrum van de beschaving, een droomland, al ben ik er tot mijn spijt - en schande zelfs - nog nooit geweest.
Zo had ik vroeger op mijn slaapkamer een poster hangen van een foto van de Brooklyn Bridge en de skyline van Manhattan, die destijds nog gekroond werd met de torens van het World Trade Center, die niet de schurftige wolken boven de stad krabden, maar de zuilen waren waar de hemel op rustte.
Maar het was meer dan verticaliteit, staal, glas, beton en steen. De stad ademde vrijheid uit elke porie, borrelde van de creativiteit en de levenslust.
In New York gebeurde het. De rest van de wereld was periferie.
Richard Ashcroft, vooral bekend van The Verve, had datzelfde gevoel en schreef er dit prachtige liedje over; dromen over New York bezoeken, ronddwalen in het oerwoud van steen, alles loslaten en opgaan in de 'city of dreams' - er je verstand verliezen zelfs.
Voor mij de mooiste over The Big Apple:
"There's no time to unpack yet
Lets get straight out on the street
And feel no inhibitions
This city was built for me
And my head is full of questions
When did I feel this good
In the arms of my lover
Burning through the night of New York"
De afgelopen dagen dreigde New York, net als Atlantis, te verzuipen. Uiteraard lukte dat niet, zeker niet door een orkaan met een suffe naam als Sandy, een huppelend meisje met vlechtjes, net zoals het terroristen niet zal lukken de stad kapot te maken.
De stad kan niet kapot. Mag niet kapot. Niet voordat ik er ben geweest tenminste.
Fuck Napels. Het is New York zien en dan sterven.
donderdag 9 februari 2012
De Polen en de vrijheid
Polen en vrijheid; het is een bijzondere relatie. Tot wel vier keer toe hebben de Polen de vrijheid die wij kennen en koesteren beschermd en verdedigd en zo de Westerse wereld gered van een mogelijke ondergang. En nu wil uitgerekend de Partij voor de Vrijheid een hetze ontketenen tegen deze vrijheidsstrijders pur sang. Daarom een blog over vrijheid, oorlog en Poolse snorren.
Beleg van Wenen
Tot aan 1683 dreigde een 'tsunami van moslims'- om in het PVV-frame te blijven - Europa te overspoelen; door verovering moest de Dar al-islam uitgebreid worden tot aan de oevers van de Noordzee. Vooral het Ottomaanse Rijk, in die tijd samen met China het machtigste rijk op aarde, deed verwoede pogingen het christelijke Europa te onderwerpen.
In 1684 keerde het tij bij het Beleg van Wenen en dat was grotendeels de verdienste van een Pool, namelijk koning Jan Sobieski. Hij verscheen op de ochtend van 12 september 1683 voor de poorten van de Oostenrijkse stad en verjoeg het leger van de Ottomaanse grootvizier Kara Mustafa, 138.000 man sterk, dat tot dan toe aan de winnende hand leek te zijn tegen een schamele 16.000 verdedigers.
Sobieski (check die snor) leidde de tegenaanval in en wist met een uitgekookte strategie de Turken binnen dertien bloedige uren te verslaan. Het Ottomaanse Rijk zou daarna nooit meer een bedreiging vormen voor Europa, met dank aan de nu relatief onbekende Poolse vorst. Paus Innocentius XI noemde Sobieski om die daad de 'redder van Wenen en de Westerse beschaving'.
Volgens sommige bronnen zou Osama bin Laden driehonderd jaar later 11 september als datum hebben gekozen, om die nederlaag te memoreren en de aanval op het Westen te hervatten, met New York en Washington als doelwit in plaats van Wenen.
Wonder aan de Wisla
Met Polen zelf verging het minder goed. Het land werd al snel in drie grote happen opgedeeld en opgeslokt door de Europese grootmachten Rusland, Oostenrijk-Hongarije en Pruisen. Pas na de Eerste Wereldoorlog werd het de Polen weer toegestaan een eigen staat te hebben. Vrijwel meteen moesten ze weer aan de bak; vechten voor de vrijheid van Europa.
In Warsaw 1920 - Lenin's failed conquest of Europe beschrijft de Brits-Poolse historicus Adam Zamoyski hoe Lenin in de nadagen van de Russische burgeroorlog zijn zinnen had gezet op de verovering en onderwerping van Europa. De weg naar het hart van Europa, Berlijn, liep door het pas wedergeboren Polen, dat amper uit de luiers de divisies van het Rode Leger vlak achter de oostgrens zag samentrekken, klaar voor de aanval.
Met Duitsland verzwakt na de Eerste Wereldoorlog en ontwapend door het Verdrag van Versailles wist Lenin dat hij Europa onder de rode voet kon lopen. Alleen de vermaledijde Polen stonden tussen hem en de absolute wereldmacht en het einde van de Europese vrijheid.
De Polen, zoals wellicht weinigen weten, wisten het Rode Leger tegen te houden en zelfs te verslaan in een veldslag bij Warschau, die de geschiedenis in zou gaan als 'het wonder aan de Wisla' en die qua belang niet onderdeed voor die van Waterloo of Marathon.
Veelal op blote voeten vernederden de Polen door een briljante tactische manoeuvre van bevelhebber Józef Piłsudski (check die snor) daar hun Russische tegenstanders. Eén van de generaals van het Rode Leger, een zekere Jozef Stalin, zou die schande nooit vergeten en haalde jaren later zijn wraak bij Katyn, waar hij in 1940 naar schatting 22.000 Poolse officieren en intellectuelen liet vermoorden door de Russische geheime dienst.
303 Fighter Squadron
Binnen twee decennia na die vergeten slag werd Polen opnieuw opgedeeld en opgeslokt door twee Europese grootmachten, dit keer Duitsland en de Sovjet Unie, die in de geheime protocollen van het Molotov-Ribbentroppact het startsein voor de Tweede Wereldoorlog vastlegden. Ook nu weer weigerden de Polen zich over te geven. Het verzet tegen de bezetting was nergens zo fel en goed georganiseerd als in Polen, ondanks de gruwelijke represailles van zowel nazi's als sovjets. Eén op de vijf Polen liet het leven tijdens de Tweede Wereldoorlog. In Nederland was dat ongeveer één op de vijftig.
Sterker nog, de Poolse piloten die uitgeweken waren naar Groot-Brittannië speelden daar een cruciale rol in de Slag om Engeland. Geen squadron aan de kant van de geallieerden wist zoveel Duitse vliegtuigen neer te halen als het Poolse 303 Fighter Squadron. Vijf procent van de geallieerde vliegeniers was een Pool en zij waren verantwoordelijk voor twaalf procent van de 'kills'.

De Battle of Britain werd bijna, op een haar na, gewonnen door de Duitsers, die vervolgens graag het karwei hadden willen afmaken met Operatie Seelöwe, de invasie van Groot-Brittannië. Indien Hitler het machtige Albion had kunnen bezetten, dan was er geen springplank voor een operatie á la D-Day geweest en was de bevrijding van Europa een bijna onmogelijke klus geworden.
De Poolse bijdrage aan de luchtoorlog is essentieel geweest in het afwenden van die invasie. Hitler (hier met zijn typerende on-Poolse snor weergegeven op een Poolse Spitfire) wendde zich na het verlies teleurgesteld af van het front in het Westen en mikte zijn pijlen op het Oosten, waar hij militaire zelfmoord pleegde door de Sovjet Unie aan te vallen.
In het luchtruim boven Engeland werd de koers van de oorlog gewijzigd en de Polen zijn aannemelijk de steen in de rivier geweest die de stroom van de geschiedenis verlegd heeft.
Als 'dank' voor hun heldenmoed, zie ook de Slag om Monte Casino, werden de Polen na de oorlog uitgeleverd aan Jozef Stalin en zijn geheime dienst. Honderdduizenden Polen die gevochten hadden tegen de nazi's werden gedeporteerd naar de Goelag Archipel, de concentratiekampen van het totalitaire regime in Moskou, waar ze een anonieme dood stierven in de Siberische kou.
Solidarność
De vierde keer dat de Polen de vrijheid een ongekend grote dienst bewezen, was in de jaren zeventig en jaren tachtig van de vorige eeuw, toen één havenarbeider het opnam tegen een supermacht en een systeem van onderdrukking dat honderden miljoenen gevangen hield, van binnenuit uitholde en uiteindelijk kapot maakte. Uiteraard waren er meerdere factoren die de Sovjet Unie uiteen deden vallen, maar het geweldloze verzet van Lech Wałęsa (check die snor) was een kracht waar de machthebbers zich geen raad mee wisten.

Wałęsa wist in 1980 erkenning af te dwingen voor de eerste onafhankelijke vakbond in het Oostblok: Solidarność. In een systeem waar alles van de staat was en niets buiten de staat bestond, betekende een onafhankelijke vakbond een eerste barst in de muur, die vrij letterlijk in de vorm van de Berlijnse Muur enkele jaren later zou afbrokkelen.
De dreiging van een nucleaire holocaust werd zo mede door een dappere Poolse vakbondsman grotendeels weggenomen.
Vrijheid
De Polen mogen er dus met recht prat op gaan dat zij de vrijheidsstrijders pur sang van Europa zijn. Ze gaven tenslotte de Ottomanen, de nazi's en tot twee keer toe de communisten van jetje.
Hoe wrang is het dan, dat uitgerekend de Partij voor de Vrijheid een hetze is begonnen tegen deze Polen, aldus journalist Bas Paternotte.
Vrijheid voor de PVV betekent tenslotte vooral het inperken van de vrijheid van godsdienst voor moslims. Daarnaast hebben de 'vrijheidsstrijders' van Geert Wilders (hier afgebeeld met Poolse snor) in de Tweede Kamer gemiddeld meer op hun kerfstok dan de Poolse immigrant.
PVV'ers zouden juist elke Pool, crimineel of niet, dankbaar aan de borst moeten drukken en zachtjes 'dziękuję bardzo' in het oor moeten fluisteren voor hun bewezen diensten voor de vrijheid.
Dat er veel Midden- en Oost-Europese immigranten crimineel gedrag vertonen, zou PVV'ers aan het denken moeten zetten. Deze immigranten met hun joods-christelijke cultuur vertonen geen radicaal ander gedrag dan bijvoorbeeld immigranten met een niet-westerse, islamitische achtergrond.
Blijkbaar dicteert het culturele erfgoed niet het handelen van mensen, maar eerder hun sociaaleconomische omstandigheden. Investeren in onderwijs en het bieden van economische kansen levert zodoende veel meer op dan Korans verscheuren en bevolkingsgroepen discrimineren.
De PVV rest na het oprichten van dit meldpunt derhalve eigenlijk niets anders meer dan het opheffen van de eigen partij.
***
(Met dank aan Rutger Jan voor de Poolse snor op de tronie van Geert)
Beleg van Wenen
Tot aan 1683 dreigde een 'tsunami van moslims'- om in het PVV-frame te blijven - Europa te overspoelen; door verovering moest de Dar al-islam uitgebreid worden tot aan de oevers van de Noordzee. Vooral het Ottomaanse Rijk, in die tijd samen met China het machtigste rijk op aarde, deed verwoede pogingen het christelijke Europa te onderwerpen.
In 1684 keerde het tij bij het Beleg van Wenen en dat was grotendeels de verdienste van een Pool, namelijk koning Jan Sobieski. Hij verscheen op de ochtend van 12 september 1683 voor de poorten van de Oostenrijkse stad en verjoeg het leger van de Ottomaanse grootvizier Kara Mustafa, 138.000 man sterk, dat tot dan toe aan de winnende hand leek te zijn tegen een schamele 16.000 verdedigers.

Volgens sommige bronnen zou Osama bin Laden driehonderd jaar later 11 september als datum hebben gekozen, om die nederlaag te memoreren en de aanval op het Westen te hervatten, met New York en Washington als doelwit in plaats van Wenen.
Wonder aan de Wisla
Met Polen zelf verging het minder goed. Het land werd al snel in drie grote happen opgedeeld en opgeslokt door de Europese grootmachten Rusland, Oostenrijk-Hongarije en Pruisen. Pas na de Eerste Wereldoorlog werd het de Polen weer toegestaan een eigen staat te hebben. Vrijwel meteen moesten ze weer aan de bak; vechten voor de vrijheid van Europa.
In Warsaw 1920 - Lenin's failed conquest of Europe beschrijft de Brits-Poolse historicus Adam Zamoyski hoe Lenin in de nadagen van de Russische burgeroorlog zijn zinnen had gezet op de verovering en onderwerping van Europa. De weg naar het hart van Europa, Berlijn, liep door het pas wedergeboren Polen, dat amper uit de luiers de divisies van het Rode Leger vlak achter de oostgrens zag samentrekken, klaar voor de aanval.
Met Duitsland verzwakt na de Eerste Wereldoorlog en ontwapend door het Verdrag van Versailles wist Lenin dat hij Europa onder de rode voet kon lopen. Alleen de vermaledijde Polen stonden tussen hem en de absolute wereldmacht en het einde van de Europese vrijheid.

Veelal op blote voeten vernederden de Polen door een briljante tactische manoeuvre van bevelhebber Józef Piłsudski (check die snor) daar hun Russische tegenstanders. Eén van de generaals van het Rode Leger, een zekere Jozef Stalin, zou die schande nooit vergeten en haalde jaren later zijn wraak bij Katyn, waar hij in 1940 naar schatting 22.000 Poolse officieren en intellectuelen liet vermoorden door de Russische geheime dienst.
303 Fighter Squadron
Binnen twee decennia na die vergeten slag werd Polen opnieuw opgedeeld en opgeslokt door twee Europese grootmachten, dit keer Duitsland en de Sovjet Unie, die in de geheime protocollen van het Molotov-Ribbentroppact het startsein voor de Tweede Wereldoorlog vastlegden. Ook nu weer weigerden de Polen zich over te geven. Het verzet tegen de bezetting was nergens zo fel en goed georganiseerd als in Polen, ondanks de gruwelijke represailles van zowel nazi's als sovjets. Eén op de vijf Polen liet het leven tijdens de Tweede Wereldoorlog. In Nederland was dat ongeveer één op de vijftig.
Sterker nog, de Poolse piloten die uitgeweken waren naar Groot-Brittannië speelden daar een cruciale rol in de Slag om Engeland. Geen squadron aan de kant van de geallieerden wist zoveel Duitse vliegtuigen neer te halen als het Poolse 303 Fighter Squadron. Vijf procent van de geallieerde vliegeniers was een Pool en zij waren verantwoordelijk voor twaalf procent van de 'kills'.

De Battle of Britain werd bijna, op een haar na, gewonnen door de Duitsers, die vervolgens graag het karwei hadden willen afmaken met Operatie Seelöwe, de invasie van Groot-Brittannië. Indien Hitler het machtige Albion had kunnen bezetten, dan was er geen springplank voor een operatie á la D-Day geweest en was de bevrijding van Europa een bijna onmogelijke klus geworden.
De Poolse bijdrage aan de luchtoorlog is essentieel geweest in het afwenden van die invasie. Hitler (hier met zijn typerende on-Poolse snor weergegeven op een Poolse Spitfire) wendde zich na het verlies teleurgesteld af van het front in het Westen en mikte zijn pijlen op het Oosten, waar hij militaire zelfmoord pleegde door de Sovjet Unie aan te vallen.
In het luchtruim boven Engeland werd de koers van de oorlog gewijzigd en de Polen zijn aannemelijk de steen in de rivier geweest die de stroom van de geschiedenis verlegd heeft.
Als 'dank' voor hun heldenmoed, zie ook de Slag om Monte Casino, werden de Polen na de oorlog uitgeleverd aan Jozef Stalin en zijn geheime dienst. Honderdduizenden Polen die gevochten hadden tegen de nazi's werden gedeporteerd naar de Goelag Archipel, de concentratiekampen van het totalitaire regime in Moskou, waar ze een anonieme dood stierven in de Siberische kou.
Solidarność
De vierde keer dat de Polen de vrijheid een ongekend grote dienst bewezen, was in de jaren zeventig en jaren tachtig van de vorige eeuw, toen één havenarbeider het opnam tegen een supermacht en een systeem van onderdrukking dat honderden miljoenen gevangen hield, van binnenuit uitholde en uiteindelijk kapot maakte. Uiteraard waren er meerdere factoren die de Sovjet Unie uiteen deden vallen, maar het geweldloze verzet van Lech Wałęsa (check die snor) was een kracht waar de machthebbers zich geen raad mee wisten.

Wałęsa wist in 1980 erkenning af te dwingen voor de eerste onafhankelijke vakbond in het Oostblok: Solidarność. In een systeem waar alles van de staat was en niets buiten de staat bestond, betekende een onafhankelijke vakbond een eerste barst in de muur, die vrij letterlijk in de vorm van de Berlijnse Muur enkele jaren later zou afbrokkelen.
De dreiging van een nucleaire holocaust werd zo mede door een dappere Poolse vakbondsman grotendeels weggenomen.
Vrijheid
De Polen mogen er dus met recht prat op gaan dat zij de vrijheidsstrijders pur sang van Europa zijn. Ze gaven tenslotte de Ottomanen, de nazi's en tot twee keer toe de communisten van jetje.
Hoe wrang is het dan, dat uitgerekend de Partij voor de Vrijheid een hetze is begonnen tegen deze Polen, aldus journalist Bas Paternotte.
Vrijheid voor de PVV betekent tenslotte vooral het inperken van de vrijheid van godsdienst voor moslims. Daarnaast hebben de 'vrijheidsstrijders' van Geert Wilders (hier afgebeeld met Poolse snor) in de Tweede Kamer gemiddeld meer op hun kerfstok dan de Poolse immigrant.
PVV'ers zouden juist elke Pool, crimineel of niet, dankbaar aan de borst moeten drukken en zachtjes 'dziękuję bardzo' in het oor moeten fluisteren voor hun bewezen diensten voor de vrijheid.

Blijkbaar dicteert het culturele erfgoed niet het handelen van mensen, maar eerder hun sociaaleconomische omstandigheden. Investeren in onderwijs en het bieden van economische kansen levert zodoende veel meer op dan Korans verscheuren en bevolkingsgroepen discrimineren.
De PVV rest na het oprichten van dit meldpunt derhalve eigenlijk niets anders meer dan het opheffen van de eigen partij.
***
(Met dank aan Rutger Jan voor de Poolse snor op de tronie van Geert)
donderdag 19 augustus 2010
Rumspringa

Waar de Amish juist erg vooruitstrevend in zijn, of eerder bijzonder realistisch, is het ruim baan geven aan de gierende hormonen van hun kroost. Terwijl de hele gemeenschap in een soort historische puberteit is blijven steken, een beetje dwars afzetten tegen de gevestigde orde, hebben ze een opmerkelijke oplossing bedacht voor hun puberende jeugd.
Want je zult maar opgroeien als Amish en de hele dag met een truttig mutsje, futloze bretels, knellende drollenvanger, mal hoedje of jeukende geitenwollen sokken getooid moeten gaan, terwijl een verstikkende religieuze deken elk sprankje ontluikende seksualiteit zorgvuldig smoort. ‘s Nachts de handjes netjes boven de dekens en de enige pornografie is duizenden jaren oud. Van buuten brommers kieken is al helemaal geen sprake door een chronisch tekort aan brommers. Koetsjes kieken dan misschien?
De Amish-jeugd is in ieder geval vanaf hun zestiende levensjaar een borrelende vulkaan van opgekropte frustraties. Het mooie is dat de puberende Amish alle kans krijgen die vulkaan te laten uitbarsten. Gedurende een aantal maanden tot een paar jaar mogen ze volledig uit de ban springen in de ‘speeltuin van de duivel’, zoals de Amish de grote, boze buitenwereld noemen. Rumspringa heet het ritueel, wat in het Pennsylvania-Duits zoveel betekent als rondspringen.
Na een periode van sex, drank en drugs keren negen op de tien Amish-jongeren opmerkelijk genoeg vrijwillig terug in de gemeenschap. Ze hebben mogen proeven aan een ander leven, maar verkiezen de normen en waarden van hun ouders en grootouders boven de geneugten van de Devil’s Playground.
Rumspringa in Groningen
In de Nederlandse samenleving is het rumspringa der jeugd minder efficiënt geïnstitutionaliseerd. Als er al een equivalent voor het Amish-ritueel is, dan valt het bij ons onder de noemer studententijd. Helemaal carte blanche om de einders van de moraliteit te verkennen krijgen de jongeren niet, want er moeten studiepunten gehaald worden en het huidige niveau van studiefinanciering dwingt ze naast de collegebanken ook een deel van hun tijd in call centers of achter de bar in één van de vele kroegen die de stad rijk is door te brengen. Erg veel ruimte voor een beetje rumspringa blijft er zodoende niet over.
Naar schatting 50.000 studenten volgen een opleiding in Groningen en een kleine 32.000 daarvan wonen hier op kamers of in containers. Allemaal hebben ze onvoltooide puberbreinen en een wellicht biologische drang de bloemetjes eens flink buiten te zetten, dan wel de bloemetjes door (meerdere) bijtjes te laten bestuiven. Volgens de Australische psycholoog Darryl Cross duurt de puberteit zelfs van het tiende tot het achtentwintigste levensjaar, dus zelfs de ‘eeuwige’ studenten ontkomen niet aan de drang tot rumspringa.
Groningen profileert zichzelf graag als City of Talent, getuige de bordjes die je daarop wijzen als je de stad binnenrijdt. Er is mij verteld dat dat zoveel betekent als ‘stad van talent’ of ‘stad vol talent’ en dat talent zou vermoedelijk moeten schuilen in de bloemkoolvormige grijze massa in de hoofden van die 50.000 studenten. Daar komen straks de ideeën uitkruipen die de toekomst van onze stad en samenleving moeten gaan vormgeven.
Een kunstenaar die de geëffende paden niet verlaat, zal nooit origineel zijn en dus hooguit een ambachtsman blijven. Een ondernemer die niet out-of-the box denkt, zal nooit kunnen innoveren en verliest de slag om de klant van een concurrent die wel verder kijkt dan zijn neus lang is. En een voetballer die altijd dezelfde passeerbeweging maakt, komt op een gegeven moment zijn man niet meer voorbij. Het is dus van belang om uit de ban te kunnen springen, om te durven je eigen grenzen te verleggen, om überhaupt vooruit te kunnen komen.
Zo’n beetje de hele Westerse samenleving deed in de jaren zestig en zeventig aan rumspringa en dat leverde naast een herijking van normen en waarden een breed scala aan persoonlijk vrijheden op. Je zou haast kunnen beweren dat een samenleving die het rumspringa niet faciliteert, gedoemd is vast te roesten in oude gewoonten en uiteindelijk te versloppen tot stilstand en verval.

Uiteraard zijn er grenzen – comazuipen, jezelf in de fik laten steken, of je buren stelselmatig terroriseren met snoeiharde techno bijvoorbeeld – maar zonder een gezonde portie feest en vrijheid zal al dat talent in Groningen zich minder goed ontplooien. Als je als stad nadenkt over studentenhuisvesting en kwalitatief hoogstand onderwijs, dan zou dat idealiter hand in hand moeten gaan met een frisse visie op rumspringa-faciliteiten.
De volgende keer dat je ‘s ochtends vroeg onderweg naar je werk, met de bruine boterhammen met ham en pindakaas in de broodbak en plastic beker met schroefdop gevuld met karnemelk onder de snelbinders, een corpsbal zijn nachtelijke dieet van bier en shoarma ziet uitkotsen op de gele steentjes van de binnenstad, denk dan niet ‘gatderrie, kutstudent’ maar ‘ah wat mooi, daar is iemand zijn normen- en waardenpatroon aan het innoveren!’
Dit artikel verscheen eerder in het online magazine Stadslichten.
zaterdag 24 juli 2010
Fleur Gräper-Van Koolwijk: een resultaatgerichte wereldburger vol idealen
Wie nog niet bekend is met het uitstekende leefklimaat in Noord-Nederland, zou eens op een mooie meidag door de wijk Helpman in het zuiden van de stad Groningen moeten fietsen. Lommerrijk lijkt een woord uitgevonden om de omgeving daar te beschrijven. In een twee-onder-een-kapwoning woont de nummer achttien op de lijst van D66 voor de komende Tweede Kamerverkiezingen: Fleur Gräper-Van Koolwijk. Onder haar deurbel prijkt een sticker van de kinderpostzegelactie.
Het kandideren voor de Tweede Kamer was geen makkelijke beslissing, al speelde het al langer door haar hoofd. Een week na de val van Balkenende IV en na gesprekken met haar familie en haar landelijke netwerk hakte ze de knoop door.
Vorig jaar rond deze tijd was achttien op de lijst bijna een zekere zetel in het parlement, maar de peilingen laten zien dat die kans aanzienlijk kleiner is geworden. Wordt ze niet moedeloos van de peilingen? Gräper: ‘Nee, eigenlijk niet. Ik ga graag de Kamer in, maar ik doe het niet voor mezelf. Ik heb al zoveel gedaan voor de partij; die inzet mag niet verloren gaan. Ik zie het als het leveren van een bijdrage aan een groter doel.’ Bij veel politici zou je na dat antwoord enig cynisme niet kunnen onderdrukken, maar Gräper zegt het zonder blikken of blozen; ze lijkt het echt te menen.
Wie haar politieke voorbeelden zijn? ‘Hans van Mierlo natuurlijk,’ zegt ze zonder enige twijfel. Gräper hoorde hem vlak voor zijn politieke afscheid een zaal toespreken en werd getroffen door zijn rust, maar vooral door zijn talent de vele aspecten van een onderwerp te belichten en daarna een gewogen oordeel te vellen. ‘Je kon het eigenlijk niet meer met hem oneens zijn,’ aldus Gräper. Roger van Boxtel staat bij haar op nummer twee en de voormalige Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, Madeleine Albright, op drie. Die laatste vindt ze een krachtige vrouw die vooral zichzelf gebleven is. En dat laatste is belangrijk: ‘Er wordt me wel eens verweten dat ik naïef ben en het politieke spel niet goed speel, maar kijk eens wat ik op mijn 35ste al bereikt heb! Het resultaat is belangrijker dan het spel.’
Van Leiden, via Brussel, naar Riga
Toen ze veertien jaar oud was bezocht Fleur Gräper met haar schoolklas het Europees Parlement in Straatsburg. ‘Wow, wat gaaf,’ dat was de indruk die de Europese volksvertegenwoordiging op haar maakte. Vanaf dat moment wist Gräper dat ze de politiek in wilde.
Ze werd een paar jaar later lid van de Jonge Democraten en vervolgens in haar studententijd lid van D66. Waarom koos ze voor D66? ‘Er zijn geen zwart-witoplossingen,’ vertelt Gräper en dat vond ze het beste terug bij de Democraten, die met de blik vooruit de genuanceerde middenweg bewandelen tussen links en rechts.
Het ging daarna snel met haar carrière. Tussen 1999 en 2005 was ze lid van Provinciale Staten in Groningen, van 2003 tot 2005 als fractievoorzitter. In die hoedanigheid stond ze aan de basis van beleid, waardoor de huidige burgemeester Peter Rehwinkel nog steeds regelmatig op reis moet naar steden als Helsinki en Riga: de Noordelijke Ontwikkelingsas (NOA). Die as verbindt de Randstad met Hamburg, Bremen, de Sontregio, de Baltische Staten en Sint Petersburg in Rusland.
Er was nauwelijks sprake van een oriëntatie op het oosten in Groningen. Bij het bordje Zoll stopte de wereld, terwijl daarachter gigantisch veel mogelijkheden tot samenwerking en ontwikkeling lagen. Die visie vormde de basis voor de NOA en de handreiking naar het oosten en die kwam niet zomaar tot stand.
Gräper voerde in haar tijd als statenlid veel gesprekken met een groep van dertig mensen, waaronder ondernemers, leraren en medewerkers van de jeugdzorg en uit die gesprekken kristalliseerde langzaam het idee voor een meer internationale oriëntatie. ‘Waarom geen Letse studenten in Groningen laten studeren? Dat worden uiteindelijk de beste ambassadeurs voor Groningen die je kunt wensen,’ zo vertelt Gräper.
Of de NOA zin heeft? Inmiddels is één op de tien studenten in Groningen Duits, terwijl er tien jaar geleden amper een oosterbuur de weg naar Zernike of het Broerplein wist te vinden. En met grote projecten als Healthy Aging is er vaak eerst sprake van politiek contact, maar als snel volgen bedrijven de politiek op de voet. De NOA telt mee in Europa, zowel op het gebied van economie en innovatie als onderwijs.
Van Charleston naar Brussel en weer terug naar Amerika
Gräper studeerde een jaar aan de universiteit van Charleston, in South Carolina, in het conservatieve zuidoosten van de Verenigde Staten. Die ervaring vormde mede haar beeld over mens en nationaliteit: ‘Overal op de wereld zijn mensen eigenlijk hetzelfde; iedereen is bezig zich te voorzien in basisbehoeften. Gezondheid, een warme maaltijd, een dak boven je hoofd, een kans op onderwijs en een betere toekomst, dat beweegt een Amerikaan net zoveel als een Nederlander of een Est.’
Dat beeld werd bevestigd toen ze in 2006 terugkeerde in Brussel, nu als politiek-strategisch medewerker van de D66-delegatie in het Europees Parlement. Niet nationaliteit is daar het belangrijkste bindmiddel, maar ideologie. Zo had ze veel meer contact met Spaanse liberalen, dan met Nederlandse afgevaardigden uit andere fracties.
Europa is van levensbelang voor Nederland en de andere lidstaten, want de problemen en uitdagingen die we tegenkomen hebben een transnationaal karakter en zijn niet door individuele lidstaten afzonderlijk op te lossen of aan te pakken. ‘De klimaatproblematiek, het energievraagstuk en de economische crisis, ‘ noemt Gräper als voorbeelden van grenzeloze problemen.
Van 2007 tot 2009 was de campagneleider voor de Europese Verkiezingen van D66. Ze verzon de slogan ‘Europa? Ja!’ en de sociaalliberalen boekten één van de grootste verkiezingswinsten sinds 1966.
Het ging Gräper vooral om het uitdragen van een positieve boodschap, één van kansen en mogelijkheden. Niet dat D66 blindelings achter Europa aanloopt, maar binnen de heldere boodschap is er ruimte genoeg voor nuance.
Is dat optimisme het gevolg van naïviteit? ‘Nee,’ zegt Gräper stellig, ‘idealisme.’ Ze citeert Winston Churchill: ‘It has been said that democracy is the worst form of government except all the others that have been tried. Hetzelfde geldt voor Europa; het is niet perfect, maar alle andere opties zijn simpelweg slechter. Nederland is ook niet groot geworden zonder fouten te maken.
Ze vergelijkt het idealisme van D66 met het realisme van de VVD tijdens de Europese campagne: ‘Kies je ervoor om van je idealen realiteit te maken, of van de realiteit je idealen?’ Gräper kiest duidelijk voor het eerste.
Die idealen werden in 2008 geprikkeld door de Amerikaanse presidentsverkiezingen. Er gebeurde iets aan de andere kant van de Atlantische Oceaan en Gräper werd met een groep D66-leden geïnspireerd een steentje bij te dragen aan de verandering in het Amerikaanse politieke landschap. Ze voerde campagne voor Barack Obama en belde aan bij Amerikaanse kiezers om ze te overtuigen van het belang van een toekomst onder zijn leiderschap.
Twee keer zag en hoorde ze Obama spreken en vooral zijn authenticiteit, energie en boodschap van hoop troffen haar. Wat haar ook opviel, was het vertrouwen dat de campagnestaf had in de eigen medewerkers; die werden vrij gelaten om de campagne zelf vorm te geven. ‘Obama gelooft in de kracht van zijn eigen mensen,’ zegt Gräper glimlachend, verwijzend naar één van de vijf richtwijzers van D66.
Het Noorden en naar de toekomst
Maar wat heeft ze in petto voor het Noorden? Ze presenteert zich namelijk nadrukkelijk als de kandidaat die zich voor de drie noordelijke provincies wil inzetten. Gräper: ‘Je neemt je eigen omgeving mee de Kamer in. Het Noorden is onderdeel van mijn identiteit geworden.’ Vooral het leefklimaat in Noord-Nederland vindt ze bijzonder. Vrienden uit de Randstad waren zelfs jaloers toen ze weer terug verhuisde naar Groningen.
Maar het Noorden heeft veel meer te bieden dan rust, ruimte, cultuur en gezelligheid. Gräper: ‘De wereld kijkt naar Drenthe als het gaat om moderne sensortechnologie. Daar wordt ook de LOFAR, een revolutionaire radiotelescoop gebouwd. En in Groningen hebben we baanbrekende projecten als Energy Valley en Healthy Ageing. Uniek in de wereld!’ Het is volgens Gräper haar taak straks om deze projecten te benadrukken en dan volgt de rest vanzelf. Bij Healthy Ageing, het grote onderzoek naar hoe we in een tijd van vergrijzing de gezondheidszorg betaalbaar kunnen houden én optimaliseren, werkt de universiteit samen met het hbo en het mbo en is het bedrijfsleven inmiddels enthousiast aangehaakt. ‘De wereld zal naar Groningen kijken,’ aldus Gräper.
‘Het gaat om keuzes maken,’ vervolgt Gräper. Zo ziet ze niets in gemeenschapsgeld steken in het krampachtig overeind houden van scheepswerven, maar vindt ze investeren in onderzoek bij Healthy Ageing zeker verantwoord.
Ze ergert zich wel eens aan het negativisme als het om het Noorden gaat, alsof het Noorden onrecht wordt aangedaan. Die negativiteit wil ze graag doorbreken.
En haar rol als politicus, hoe ziet ze die? ‘Wat ik graag wil is contact houden met kiezers. Blijven canvassen, ook na de verkiezingen. Benaderbaar zijn. Je e-mail beantwoorden. Open staan,’ zegt ze. Gräper gelooft niet zo in de kloof tussen burger en politiek. Wel ziet ze dat het contact nu vooral negatief is, dat kiezers pas de politicus opzoeken als er wat mis is of te klagen valt. Gräper hoopt dat ze ook bij haar gaan aankloppen met goede ideeën.
‘Je moet creativiteit bezitten en belangen goed kunnen afwegen en organiseren. De dialoog is ontzettend belangrijk.’
De politieke dialoog in Nederland wordt momenteel gedomineerd door kwesties als immigratie en integratie. Toen Gräper als studente in Charleston woonde, schrok ze van de segregatie daar – een cultuurshock noemt ze het. Blank en zwart leidden strikt gescheiden levens en sloten elkaar wederzijds uit. Is dat een toekomst waar we in Nederland bang voor moeten zijn, waarin bevolkingsgroepen volledig gescheiden van elkaar leven? ‘Als we niet uitkijken misschien wel, zeker als we mensen gaan beoordelen op hun geloof, hun huidskleur of het feit dat ze een dubbel paspoort hebben. Het valt simpel te voorkomen; door mensen te beoordelen op hun gedrag en niets anders’.
Dit artikel verscheen eerder op de websites van D66 Groningen en D66 Oldenzaal.
Het kandideren voor de Tweede Kamer was geen makkelijke beslissing, al speelde het al langer door haar hoofd. Een week na de val van Balkenende IV en na gesprekken met haar familie en haar landelijke netwerk hakte ze de knoop door.
Vorig jaar rond deze tijd was achttien op de lijst bijna een zekere zetel in het parlement, maar de peilingen laten zien dat die kans aanzienlijk kleiner is geworden. Wordt ze niet moedeloos van de peilingen? Gräper: ‘Nee, eigenlijk niet. Ik ga graag de Kamer in, maar ik doe het niet voor mezelf. Ik heb al zoveel gedaan voor de partij; die inzet mag niet verloren gaan. Ik zie het als het leveren van een bijdrage aan een groter doel.’ Bij veel politici zou je na dat antwoord enig cynisme niet kunnen onderdrukken, maar Gräper zegt het zonder blikken of blozen; ze lijkt het echt te menen.
Wie haar politieke voorbeelden zijn? ‘Hans van Mierlo natuurlijk,’ zegt ze zonder enige twijfel. Gräper hoorde hem vlak voor zijn politieke afscheid een zaal toespreken en werd getroffen door zijn rust, maar vooral door zijn talent de vele aspecten van een onderwerp te belichten en daarna een gewogen oordeel te vellen. ‘Je kon het eigenlijk niet meer met hem oneens zijn,’ aldus Gräper. Roger van Boxtel staat bij haar op nummer twee en de voormalige Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, Madeleine Albright, op drie. Die laatste vindt ze een krachtige vrouw die vooral zichzelf gebleven is. En dat laatste is belangrijk: ‘Er wordt me wel eens verweten dat ik naïef ben en het politieke spel niet goed speel, maar kijk eens wat ik op mijn 35ste al bereikt heb! Het resultaat is belangrijker dan het spel.’
Van Leiden, via Brussel, naar Riga
Toen ze veertien jaar oud was bezocht Fleur Gräper met haar schoolklas het Europees Parlement in Straatsburg. ‘Wow, wat gaaf,’ dat was de indruk die de Europese volksvertegenwoordiging op haar maakte. Vanaf dat moment wist Gräper dat ze de politiek in wilde.
Ze werd een paar jaar later lid van de Jonge Democraten en vervolgens in haar studententijd lid van D66. Waarom koos ze voor D66? ‘Er zijn geen zwart-witoplossingen,’ vertelt Gräper en dat vond ze het beste terug bij de Democraten, die met de blik vooruit de genuanceerde middenweg bewandelen tussen links en rechts.
Het ging daarna snel met haar carrière. Tussen 1999 en 2005 was ze lid van Provinciale Staten in Groningen, van 2003 tot 2005 als fractievoorzitter. In die hoedanigheid stond ze aan de basis van beleid, waardoor de huidige burgemeester Peter Rehwinkel nog steeds regelmatig op reis moet naar steden als Helsinki en Riga: de Noordelijke Ontwikkelingsas (NOA). Die as verbindt de Randstad met Hamburg, Bremen, de Sontregio, de Baltische Staten en Sint Petersburg in Rusland.
Er was nauwelijks sprake van een oriëntatie op het oosten in Groningen. Bij het bordje Zoll stopte de wereld, terwijl daarachter gigantisch veel mogelijkheden tot samenwerking en ontwikkeling lagen. Die visie vormde de basis voor de NOA en de handreiking naar het oosten en die kwam niet zomaar tot stand.
Gräper voerde in haar tijd als statenlid veel gesprekken met een groep van dertig mensen, waaronder ondernemers, leraren en medewerkers van de jeugdzorg en uit die gesprekken kristalliseerde langzaam het idee voor een meer internationale oriëntatie. ‘Waarom geen Letse studenten in Groningen laten studeren? Dat worden uiteindelijk de beste ambassadeurs voor Groningen die je kunt wensen,’ zo vertelt Gräper.
Of de NOA zin heeft? Inmiddels is één op de tien studenten in Groningen Duits, terwijl er tien jaar geleden amper een oosterbuur de weg naar Zernike of het Broerplein wist te vinden. En met grote projecten als Healthy Aging is er vaak eerst sprake van politiek contact, maar als snel volgen bedrijven de politiek op de voet. De NOA telt mee in Europa, zowel op het gebied van economie en innovatie als onderwijs.
Van Charleston naar Brussel en weer terug naar Amerika
Gräper studeerde een jaar aan de universiteit van Charleston, in South Carolina, in het conservatieve zuidoosten van de Verenigde Staten. Die ervaring vormde mede haar beeld over mens en nationaliteit: ‘Overal op de wereld zijn mensen eigenlijk hetzelfde; iedereen is bezig zich te voorzien in basisbehoeften. Gezondheid, een warme maaltijd, een dak boven je hoofd, een kans op onderwijs en een betere toekomst, dat beweegt een Amerikaan net zoveel als een Nederlander of een Est.’
Dat beeld werd bevestigd toen ze in 2006 terugkeerde in Brussel, nu als politiek-strategisch medewerker van de D66-delegatie in het Europees Parlement. Niet nationaliteit is daar het belangrijkste bindmiddel, maar ideologie. Zo had ze veel meer contact met Spaanse liberalen, dan met Nederlandse afgevaardigden uit andere fracties.
Europa is van levensbelang voor Nederland en de andere lidstaten, want de problemen en uitdagingen die we tegenkomen hebben een transnationaal karakter en zijn niet door individuele lidstaten afzonderlijk op te lossen of aan te pakken. ‘De klimaatproblematiek, het energievraagstuk en de economische crisis, ‘ noemt Gräper als voorbeelden van grenzeloze problemen.
Van 2007 tot 2009 was de campagneleider voor de Europese Verkiezingen van D66. Ze verzon de slogan ‘Europa? Ja!’ en de sociaalliberalen boekten één van de grootste verkiezingswinsten sinds 1966.
Het ging Gräper vooral om het uitdragen van een positieve boodschap, één van kansen en mogelijkheden. Niet dat D66 blindelings achter Europa aanloopt, maar binnen de heldere boodschap is er ruimte genoeg voor nuance.
Is dat optimisme het gevolg van naïviteit? ‘Nee,’ zegt Gräper stellig, ‘idealisme.’ Ze citeert Winston Churchill: ‘It has been said that democracy is the worst form of government except all the others that have been tried. Hetzelfde geldt voor Europa; het is niet perfect, maar alle andere opties zijn simpelweg slechter. Nederland is ook niet groot geworden zonder fouten te maken.
Ze vergelijkt het idealisme van D66 met het realisme van de VVD tijdens de Europese campagne: ‘Kies je ervoor om van je idealen realiteit te maken, of van de realiteit je idealen?’ Gräper kiest duidelijk voor het eerste.
Die idealen werden in 2008 geprikkeld door de Amerikaanse presidentsverkiezingen. Er gebeurde iets aan de andere kant van de Atlantische Oceaan en Gräper werd met een groep D66-leden geïnspireerd een steentje bij te dragen aan de verandering in het Amerikaanse politieke landschap. Ze voerde campagne voor Barack Obama en belde aan bij Amerikaanse kiezers om ze te overtuigen van het belang van een toekomst onder zijn leiderschap.
Twee keer zag en hoorde ze Obama spreken en vooral zijn authenticiteit, energie en boodschap van hoop troffen haar. Wat haar ook opviel, was het vertrouwen dat de campagnestaf had in de eigen medewerkers; die werden vrij gelaten om de campagne zelf vorm te geven. ‘Obama gelooft in de kracht van zijn eigen mensen,’ zegt Gräper glimlachend, verwijzend naar één van de vijf richtwijzers van D66.
Het Noorden en naar de toekomst
Maar wat heeft ze in petto voor het Noorden? Ze presenteert zich namelijk nadrukkelijk als de kandidaat die zich voor de drie noordelijke provincies wil inzetten. Gräper: ‘Je neemt je eigen omgeving mee de Kamer in. Het Noorden is onderdeel van mijn identiteit geworden.’ Vooral het leefklimaat in Noord-Nederland vindt ze bijzonder. Vrienden uit de Randstad waren zelfs jaloers toen ze weer terug verhuisde naar Groningen.
Maar het Noorden heeft veel meer te bieden dan rust, ruimte, cultuur en gezelligheid. Gräper: ‘De wereld kijkt naar Drenthe als het gaat om moderne sensortechnologie. Daar wordt ook de LOFAR, een revolutionaire radiotelescoop gebouwd. En in Groningen hebben we baanbrekende projecten als Energy Valley en Healthy Ageing. Uniek in de wereld!’ Het is volgens Gräper haar taak straks om deze projecten te benadrukken en dan volgt de rest vanzelf. Bij Healthy Ageing, het grote onderzoek naar hoe we in een tijd van vergrijzing de gezondheidszorg betaalbaar kunnen houden én optimaliseren, werkt de universiteit samen met het hbo en het mbo en is het bedrijfsleven inmiddels enthousiast aangehaakt. ‘De wereld zal naar Groningen kijken,’ aldus Gräper.
‘Het gaat om keuzes maken,’ vervolgt Gräper. Zo ziet ze niets in gemeenschapsgeld steken in het krampachtig overeind houden van scheepswerven, maar vindt ze investeren in onderzoek bij Healthy Ageing zeker verantwoord.
Ze ergert zich wel eens aan het negativisme als het om het Noorden gaat, alsof het Noorden onrecht wordt aangedaan. Die negativiteit wil ze graag doorbreken.
En haar rol als politicus, hoe ziet ze die? ‘Wat ik graag wil is contact houden met kiezers. Blijven canvassen, ook na de verkiezingen. Benaderbaar zijn. Je e-mail beantwoorden. Open staan,’ zegt ze. Gräper gelooft niet zo in de kloof tussen burger en politiek. Wel ziet ze dat het contact nu vooral negatief is, dat kiezers pas de politicus opzoeken als er wat mis is of te klagen valt. Gräper hoopt dat ze ook bij haar gaan aankloppen met goede ideeën.
‘Je moet creativiteit bezitten en belangen goed kunnen afwegen en organiseren. De dialoog is ontzettend belangrijk.’
De politieke dialoog in Nederland wordt momenteel gedomineerd door kwesties als immigratie en integratie. Toen Gräper als studente in Charleston woonde, schrok ze van de segregatie daar – een cultuurshock noemt ze het. Blank en zwart leidden strikt gescheiden levens en sloten elkaar wederzijds uit. Is dat een toekomst waar we in Nederland bang voor moeten zijn, waarin bevolkingsgroepen volledig gescheiden van elkaar leven? ‘Als we niet uitkijken misschien wel, zeker als we mensen gaan beoordelen op hun geloof, hun huidskleur of het feit dat ze een dubbel paspoort hebben. Het valt simpel te voorkomen; door mensen te beoordelen op hun gedrag en niets anders’.
Dit artikel verscheen eerder op de websites van D66 Groningen en D66 Oldenzaal.
donderdag 22 juli 2010
Harde Baas and the Temple of Boom
Van savanne naar techno
Met de opkomst van de dance in de jaren tachtig is de muzikale cirkel eigenlijk weer rond.
Duizenden jaren geleden dansten onze voorvoorvoorvaderen zich al naar een roes op de savannes van Afrika na het verorberen van een prooi. Terwijl de spijsverteringskanalen van de Adams en Eva’s de onfortuinlijke zebra of gnoe verteerden en zo al het bloed opeisten, sprongen en hupten onze voorouders net zo lang op het ritme van trommels tot ze een staat van euforie bereikt hadden. Licht in het hoofd na de zware maaltijd werd met muziek de extase bereikt, die duizenden mensen nu zoeken in clubs en op feesten. Nu vieren we het weekend; destijds het einde van de honger.
Na een hoopvolle prehistorische start ging het enkele duizenden jaren goed mis. Het ritme verdween uit de muziek, of werd in ieder geval minder dominant, met als absoluut dieptepunt het nare, eeuwendurende uitstapje naar de pure emo die ‘klassieke’ muziek genoemd wordt; seksloze moeilijkdoenerij compleet met pruiken en wit bepoederde gezichten.
Er was zo’n beetje de grootste misdaad uit de menselijke geschiedenis voor nodig om ritme weer te laten prevaleren boven melodie; zwarte slaven in het zuiden van de Verenigde Staten maakten de geestdodende eentonigheid van het werk op de katoenplantages draaglijker door te zingen. Het hele hedendaagse rijke pallet aan zwarte muziek komt voort uit die ritmische ‘slave songs‘ en die vormen daarmee eigenlijk de bron van vrijwel alle moderne muziek.
Uit de slavenliederen kwamen gospel, soul, blues, jazz en wat later ook pop en rock bovendrijven. En in de jaren zeventig ontstond de eerste, puur op ritme geënte muziekstroming; de vermaledijde disco. In een nachtclub in Detroit, The Warehouse, begonnen deejays begin jaren tachtig de beat van de disco te combineren met de machinale geluiden van de lopende banden van de daar toen nog florerende auto-industrie, en voilá, the rest is history; techno was geboren.
Ritme kan een kalmerende werking hebben, omdat het ons herinnert aan de hartslag van onze moeders, die tijdens ons verblijf in de veilige omgeving van de baarmoeder als paukenslagen de soundtrack van ons prenatale leven vormde. Of het is juist opzwepend, als het ritme van de coïtus, en voldoet zo aan onze meest basale raison d’être. Techno valt, alhoewel sporadisch rustgevend, duidelijk in de laatste categorie. Het is, net als alle dance eigenlijk, een muzikale allegorie voor neuken.
En techno is de beste en meest veelzijdige minnaar uit het genre; creatief, broeierig, intelligent, afwisselend, intens, diep, emotioneel en steeds het hoogtepunt uitstellend tot een daverende climax die dagenlang blijft rondzingen in je hoofd.
Wellicht dat techno daardoor ook gevonden kan worden in alle lagen van de samenleving; de aantrekkingskracht is universeel, dus kunnen zowel dikgezopen corpsballen, wereldvreemde kunstenaars als zure systeemhaters er hun seksuele ei in kwijt. Zo ook in Groningen.
Harde Baas
Waar trance eigenlijk alleen te genieten valt op enkele tientallen grote feesten per jaar, daar borrelt en bruist techno wekelijks op uit alle spelonken en krochten van Nederlandse steden. Zo kan je in Groningen iedere week wel drie á vier avonden van een flinke portie beats en white noise genieten, of het nou de grote feesten in Huize Maas zijn of meer obscure feesten met namen als Kus op je kut, en dat valt eigenlijk van geen andere muziekstijl te zeggen.
Vroeger leerde je als dwarse, pukkelige puber gitaar spelen en droomde je van krijsende tienermeisjes en lyrische recensies in de Oor. Tegenwoordig koop je een deck en een tas vol platen en fantaseer je over het in vervoering brengen van joelende massa’s op feesten als Awakenings. ‘The times, they are a-changin’‘.
Ook in Groningen fröbelen tientallen, zo niet honderden, aspirant-deejays met platen, CD’s, decks en laptops en ze hopen allemaal ooit een opzwepende set in elkaar te kunnen draaien. Af toe steekt er onvermijdelijk een deejay met zijn kop boven het maaiveld uit. Martin ter Braake steekt vrij letterlijk boven dat maaiveld uit, want hij tikt, inclusief kenmerkende gleufhoed, gemakkelijk de twee meter aan.
Martin draait techno als Harde Baas en mocht onlangs een contract tekenen bij het bureau dat ook het management van Joris Voorn, ‘s lands grootste techno-dj, verzorgt. Zijn ster rijst snel en dat is opmerkelijk, want Harde Baas begon pas twee jaar geleden met draaien. Hij leende destijds drie maanden lang twee decks van een vriend en leerde zo de platen aan elkaar te rijgen tot een stampende set.
Daarvoor was hij al met muziek bezig; terwijl hij nu de beats uit elektronica tevoorschijn tovert, ramde Martin vanaf zijn twaalfde met stokjes op een ouderwets drumstel en was al eens drummer in een punkrockband.
“Ik zag mezelf nooit als iemand die een kantoorbaan zou doen. Ik heb altijd de ambitie gehad om iets met muziek te gaan doen,” zegt Harde Baas, nippend aan een glas cola in de tuin van café De Drie Uiltjes. “Gitaarmuziek zit in mijn hart, daar luister ik nog steeds heel veel naar.”
Zijn dj-naam heeft niets te maken met zijn draaistijl of het volume van zijn sets, maar dateert nog uit zijn tijd als drummer. “We zaten in een auto onderweg naar een optreden en toen maakte ik een nogal lompe grap. “Jij bent echt een harde baas,” zei iemand en die naam is toen een beetje blijven hangen.”
Techno wordt gedraaid op tal van plaatsen in Groningen; Huize Maas, Pand 48, Shadrak, Het Platformtheater en vooral Simplon zijn podia die regelmatig deejays de kans bieden hun kunsten te vertonen. Waar draait Harde Baas zelf graag? “Het liefst in een donker hol,” zegt hij grijnzend, “daar komt techno het beste tot z’n recht.”
Dat hij een lokale bekendheid begint te worden, bleek wel uit het verjaardagsfeest dat hij eind januari gaf in Huize Maas. Aanvankelijk maakte hij zich zorgen of er wel genoeg bezoekers zouden komen opdraven en had hij voor de zekerheid de draaitafel wat de zaal ingeschoven, zodat de ruimte wat kleiner leek. Die zorgen bleken onterecht. “Dat optreden was het vetste ooit. Een paar honderd man zongen ‘lang zal die leven’ en het was stampvol! Zoiets raakt je wel!”
Harde Baas trekt niet altijd volle zalen. “Laatst stond ik te draaien voor elf mensen. De organisatie schaamde zich kapot, maar ik vond het juist leuk, want het bood me de kans om iets nieuws te proberen.”
Echt vastpinnen op een stijl wil hij zichzelf niet, want die blijft zich steeds ontwikkelen. “Er valt niet echt een etiket op te plakken,” aldus Martin. Hij wil in de toekomst zeker zijn eigen tracks gaan produceren. Op dat vlak kijkt hij erg op tegen twee deejays. “Stephan Bodzin,” noemt hij al eerste, “die is op productioneel vlak zo sterk. Diep, donker en dreigend, maar hij combineert dat met passie en uitstraling. Toen ik hem zag draaien, was het alsof ik water zag branden.” Begin januari draaide de Duitse producer en dj nog in een propvol en dampend Simplon, dat er regelmatig in slaagt grote namen naar Groningen te halen. Ook de Engelse Max Cooper is een voorbeeld voor Harde Baas. “Hetzelfde verhaal als bij Bodzin eigenlijk, geniale producties; hij weet klassieke invloeden feilloos te combineren met techno.”
Qua local heroes vindt Martin Freak Strano er bovenuit steken: “Hij is verreweg de beste producer en dj van Groningen. Er is sowieso veel talent hier in de stad.”
Zelf draait hij nog weinig buiten de stad. “Waarom zou je als organisator een dj uit Groningen halen, als je een lokale dj kan uitnodigen die een zwik vrienden meebrengt?” Of daar verandering in gaat komen nu hij wellicht mee kan in de slipstream van Joris Voorn? Harde Baas haalt glimlachend zijn schouders op: “Wie weet.”
Hij ziet het draaien niet als werk en heeft het nog nooit als een baan ervaren. Martin kan er ook niet van leven, ondanks zijn succes in Groningen. Zijn baan bij KPN kan hij uitstekend combineren met zijn nachtelijke escapades in de technoscene. Hij kiest er ook bewust voor om niet full-time te gaan draaien. “Andere deejays maakten die keuze wel en staan af en toe ook op bruiloften te draaien om hun brood te verdienen. Vaak moeten ze dan een bepaalde stijl of bepaalde platen draaien. Dat wil ik niet. Het gaat mij om de vrijheid. Ik wil draaien wat ik zelf wil en daarin geen concessies doen.”
Toch moet het slopend zijn om ‘s nachts te draaien en overdag een normale baan te hebben, maar volgens Harde Baas valt dat reuze mee. “Je moet je niet verliezen in het feestgedruis. Je moet goed opletten, powernaps pakken wanneer dat kan, een uur voor het draaien arriveren en niet na afloop van elk optreden te lang blijven hangen.’
Hoe komt het dat hij zo succesvol is? Waarin onderscheidt hij zich van al dat andere Groningse talent? “Hard werken, de punkrockmentaliteit,” herhaalt Martin een paar keer, “je moet er echt vol voor gaan, dat straal je uit en dan ziet het publiek. Er is genoeg talent, maar als je maar één keer per maand of één keer in de twee maanden draait, dan kom je er niet. Ik denk dat bepaalde dj’s veel verder zouden kunnen komen als ze er nog harder voor zouden werken.”
Harde Baas draait overal, van de Oosterpoort tot een flatfeest in Selwerd. “Mensen denken vaak dat ik duur ben, nu ik een beetje naam heb gemaakt, maar dat valt echt heel erg mee. Voor kleine feesten vraag ik nauwelijks iets, een paar tientjes maar soms, maar op de grotere feesten wil ik gewoon een eerlijk aandeel hebben. Als de organisatie eraan verdient, dan wil ik ook gewoon naar rato betaald krijgen.”
The Temple of Boom
Het is niet alleen het harde werken waarin Harde Baas zich onderscheidt van de massa. Vorig jaar zag ik hem in de kleine zaal in Simplon de avond afsluiten met een knallende set. Dat ging ongeveer als volgt.

Een aantal bezoekers danst nog in de mist van de rookmachine. Harde Baas draait de beat weg en uit de boxen giert en scheurt de white noise, de hele zaal bij de hand nemend naar een zalige climax, die zal volgen als de beat, de hartslag van de avond, weer terugkeert.
Martin stelt de verlossende klappen uit en uit en draait de effectenbak vol open, waardoor het lijkt of je in de slipstream van de motor van een Boeing 777 staat. Uitdagend kijkt hij de zaal in. Er wordt gefloten en gejoeld. Dan draait Harde Baas de white noise weg en is het een fractie van een seconde stil. En…Boem! Boem! Boem! De beat is terug, knalhard, en zet zelfs de meest vermoeide voeten weer aan het dansen. De bas golft door je knieën en buik. Handen steken de lucht in en de zaal gaat uit haar dak.
Harde Baas geeft de draaitafel, die aan kettingen aan het plafond hangt, een zwiep, waardoor deze heen en weer begint te schommelen en draait zich wat demonstratief om. Hij keert de zaal de rug toe en maakt nog lachend een wegwerpgebaar. “Zoek het maar uit met die beat” zo lijkt hij te zeggen en zet zijn handen in zijn zij. Harde Baas is niet alleen een harde werker, hij is ook een showman.
Toch spreekt Martin niet van show. “Het gaat om de interactie met de zaal. Die is heel belangrijk,” zegt hij. “Sommige dj’s laten de platen gewoon lopen, maar ik wil er altijd iets bijzonders meedoen, met effecten een sound creëren en kijken hoe de zaal reageert.” Die zaal moet je kunnen aanvoelen, zoveel is duidelijk.
“De sfeer op feesten is altijd bijzonder, want er is eigenlijk nooit sprake van agressie of ongeregeldheden, terwijl er allerlei soorten mensen door elkaar lopen. Iedereen komt er om een goede avond te hebben, niet meer of niet minder.”
Zelfs zijn ouders, die hem op de voet volgen, kwamen kijken hoe hij draaide in The Palace. “Ze vonden het helemaal te gek en gingen pas om kwart over zes naar huis,” vertelt Harde Baas lachend. “Techno leer je niet waarderen op je veertiende, daar kom je vaak pas op latere leeftijd mee in aanraking.”
Dit artikel verscheen eerder in het online magazine Stadslichten.
Met de opkomst van de dance in de jaren tachtig is de muzikale cirkel eigenlijk weer rond.
Duizenden jaren geleden dansten onze voorvoorvoorvaderen zich al naar een roes op de savannes van Afrika na het verorberen van een prooi. Terwijl de spijsverteringskanalen van de Adams en Eva’s de onfortuinlijke zebra of gnoe verteerden en zo al het bloed opeisten, sprongen en hupten onze voorouders net zo lang op het ritme van trommels tot ze een staat van euforie bereikt hadden. Licht in het hoofd na de zware maaltijd werd met muziek de extase bereikt, die duizenden mensen nu zoeken in clubs en op feesten. Nu vieren we het weekend; destijds het einde van de honger.
Na een hoopvolle prehistorische start ging het enkele duizenden jaren goed mis. Het ritme verdween uit de muziek, of werd in ieder geval minder dominant, met als absoluut dieptepunt het nare, eeuwendurende uitstapje naar de pure emo die ‘klassieke’ muziek genoemd wordt; seksloze moeilijkdoenerij compleet met pruiken en wit bepoederde gezichten.
Er was zo’n beetje de grootste misdaad uit de menselijke geschiedenis voor nodig om ritme weer te laten prevaleren boven melodie; zwarte slaven in het zuiden van de Verenigde Staten maakten de geestdodende eentonigheid van het werk op de katoenplantages draaglijker door te zingen. Het hele hedendaagse rijke pallet aan zwarte muziek komt voort uit die ritmische ‘slave songs‘ en die vormen daarmee eigenlijk de bron van vrijwel alle moderne muziek.
Uit de slavenliederen kwamen gospel, soul, blues, jazz en wat later ook pop en rock bovendrijven. En in de jaren zeventig ontstond de eerste, puur op ritme geënte muziekstroming; de vermaledijde disco. In een nachtclub in Detroit, The Warehouse, begonnen deejays begin jaren tachtig de beat van de disco te combineren met de machinale geluiden van de lopende banden van de daar toen nog florerende auto-industrie, en voilá, the rest is history; techno was geboren.
Ritme kan een kalmerende werking hebben, omdat het ons herinnert aan de hartslag van onze moeders, die tijdens ons verblijf in de veilige omgeving van de baarmoeder als paukenslagen de soundtrack van ons prenatale leven vormde. Of het is juist opzwepend, als het ritme van de coïtus, en voldoet zo aan onze meest basale raison d’être. Techno valt, alhoewel sporadisch rustgevend, duidelijk in de laatste categorie. Het is, net als alle dance eigenlijk, een muzikale allegorie voor neuken.
En techno is de beste en meest veelzijdige minnaar uit het genre; creatief, broeierig, intelligent, afwisselend, intens, diep, emotioneel en steeds het hoogtepunt uitstellend tot een daverende climax die dagenlang blijft rondzingen in je hoofd.
Wellicht dat techno daardoor ook gevonden kan worden in alle lagen van de samenleving; de aantrekkingskracht is universeel, dus kunnen zowel dikgezopen corpsballen, wereldvreemde kunstenaars als zure systeemhaters er hun seksuele ei in kwijt. Zo ook in Groningen.
Harde Baas

Vroeger leerde je als dwarse, pukkelige puber gitaar spelen en droomde je van krijsende tienermeisjes en lyrische recensies in de Oor. Tegenwoordig koop je een deck en een tas vol platen en fantaseer je over het in vervoering brengen van joelende massa’s op feesten als Awakenings. ‘The times, they are a-changin’‘.
Ook in Groningen fröbelen tientallen, zo niet honderden, aspirant-deejays met platen, CD’s, decks en laptops en ze hopen allemaal ooit een opzwepende set in elkaar te kunnen draaien. Af toe steekt er onvermijdelijk een deejay met zijn kop boven het maaiveld uit. Martin ter Braake steekt vrij letterlijk boven dat maaiveld uit, want hij tikt, inclusief kenmerkende gleufhoed, gemakkelijk de twee meter aan.
Martin draait techno als Harde Baas en mocht onlangs een contract tekenen bij het bureau dat ook het management van Joris Voorn, ‘s lands grootste techno-dj, verzorgt. Zijn ster rijst snel en dat is opmerkelijk, want Harde Baas begon pas twee jaar geleden met draaien. Hij leende destijds drie maanden lang twee decks van een vriend en leerde zo de platen aan elkaar te rijgen tot een stampende set.
Daarvoor was hij al met muziek bezig; terwijl hij nu de beats uit elektronica tevoorschijn tovert, ramde Martin vanaf zijn twaalfde met stokjes op een ouderwets drumstel en was al eens drummer in een punkrockband.
“Ik zag mezelf nooit als iemand die een kantoorbaan zou doen. Ik heb altijd de ambitie gehad om iets met muziek te gaan doen,” zegt Harde Baas, nippend aan een glas cola in de tuin van café De Drie Uiltjes. “Gitaarmuziek zit in mijn hart, daar luister ik nog steeds heel veel naar.”
Zijn dj-naam heeft niets te maken met zijn draaistijl of het volume van zijn sets, maar dateert nog uit zijn tijd als drummer. “We zaten in een auto onderweg naar een optreden en toen maakte ik een nogal lompe grap. “Jij bent echt een harde baas,” zei iemand en die naam is toen een beetje blijven hangen.”
Techno wordt gedraaid op tal van plaatsen in Groningen; Huize Maas, Pand 48, Shadrak, Het Platformtheater en vooral Simplon zijn podia die regelmatig deejays de kans bieden hun kunsten te vertonen. Waar draait Harde Baas zelf graag? “Het liefst in een donker hol,” zegt hij grijnzend, “daar komt techno het beste tot z’n recht.”
Dat hij een lokale bekendheid begint te worden, bleek wel uit het verjaardagsfeest dat hij eind januari gaf in Huize Maas. Aanvankelijk maakte hij zich zorgen of er wel genoeg bezoekers zouden komen opdraven en had hij voor de zekerheid de draaitafel wat de zaal ingeschoven, zodat de ruimte wat kleiner leek. Die zorgen bleken onterecht. “Dat optreden was het vetste ooit. Een paar honderd man zongen ‘lang zal die leven’ en het was stampvol! Zoiets raakt je wel!”
Harde Baas trekt niet altijd volle zalen. “Laatst stond ik te draaien voor elf mensen. De organisatie schaamde zich kapot, maar ik vond het juist leuk, want het bood me de kans om iets nieuws te proberen.”
Echt vastpinnen op een stijl wil hij zichzelf niet, want die blijft zich steeds ontwikkelen. “Er valt niet echt een etiket op te plakken,” aldus Martin. Hij wil in de toekomst zeker zijn eigen tracks gaan produceren. Op dat vlak kijkt hij erg op tegen twee deejays. “Stephan Bodzin,” noemt hij al eerste, “die is op productioneel vlak zo sterk. Diep, donker en dreigend, maar hij combineert dat met passie en uitstraling. Toen ik hem zag draaien, was het alsof ik water zag branden.” Begin januari draaide de Duitse producer en dj nog in een propvol en dampend Simplon, dat er regelmatig in slaagt grote namen naar Groningen te halen. Ook de Engelse Max Cooper is een voorbeeld voor Harde Baas. “Hetzelfde verhaal als bij Bodzin eigenlijk, geniale producties; hij weet klassieke invloeden feilloos te combineren met techno.”
Qua local heroes vindt Martin Freak Strano er bovenuit steken: “Hij is verreweg de beste producer en dj van Groningen. Er is sowieso veel talent hier in de stad.”
Zelf draait hij nog weinig buiten de stad. “Waarom zou je als organisator een dj uit Groningen halen, als je een lokale dj kan uitnodigen die een zwik vrienden meebrengt?” Of daar verandering in gaat komen nu hij wellicht mee kan in de slipstream van Joris Voorn? Harde Baas haalt glimlachend zijn schouders op: “Wie weet.”
Hij ziet het draaien niet als werk en heeft het nog nooit als een baan ervaren. Martin kan er ook niet van leven, ondanks zijn succes in Groningen. Zijn baan bij KPN kan hij uitstekend combineren met zijn nachtelijke escapades in de technoscene. Hij kiest er ook bewust voor om niet full-time te gaan draaien. “Andere deejays maakten die keuze wel en staan af en toe ook op bruiloften te draaien om hun brood te verdienen. Vaak moeten ze dan een bepaalde stijl of bepaalde platen draaien. Dat wil ik niet. Het gaat mij om de vrijheid. Ik wil draaien wat ik zelf wil en daarin geen concessies doen.”
Toch moet het slopend zijn om ‘s nachts te draaien en overdag een normale baan te hebben, maar volgens Harde Baas valt dat reuze mee. “Je moet je niet verliezen in het feestgedruis. Je moet goed opletten, powernaps pakken wanneer dat kan, een uur voor het draaien arriveren en niet na afloop van elk optreden te lang blijven hangen.’
Hoe komt het dat hij zo succesvol is? Waarin onderscheidt hij zich van al dat andere Groningse talent? “Hard werken, de punkrockmentaliteit,” herhaalt Martin een paar keer, “je moet er echt vol voor gaan, dat straal je uit en dan ziet het publiek. Er is genoeg talent, maar als je maar één keer per maand of één keer in de twee maanden draait, dan kom je er niet. Ik denk dat bepaalde dj’s veel verder zouden kunnen komen als ze er nog harder voor zouden werken.”
Harde Baas draait overal, van de Oosterpoort tot een flatfeest in Selwerd. “Mensen denken vaak dat ik duur ben, nu ik een beetje naam heb gemaakt, maar dat valt echt heel erg mee. Voor kleine feesten vraag ik nauwelijks iets, een paar tientjes maar soms, maar op de grotere feesten wil ik gewoon een eerlijk aandeel hebben. Als de organisatie eraan verdient, dan wil ik ook gewoon naar rato betaald krijgen.”
The Temple of Boom
Het is niet alleen het harde werken waarin Harde Baas zich onderscheidt van de massa. Vorig jaar zag ik hem in de kleine zaal in Simplon de avond afsluiten met een knallende set. Dat ging ongeveer als volgt.

Een aantal bezoekers danst nog in de mist van de rookmachine. Harde Baas draait de beat weg en uit de boxen giert en scheurt de white noise, de hele zaal bij de hand nemend naar een zalige climax, die zal volgen als de beat, de hartslag van de avond, weer terugkeert.
Martin stelt de verlossende klappen uit en uit en draait de effectenbak vol open, waardoor het lijkt of je in de slipstream van de motor van een Boeing 777 staat. Uitdagend kijkt hij de zaal in. Er wordt gefloten en gejoeld. Dan draait Harde Baas de white noise weg en is het een fractie van een seconde stil. En…Boem! Boem! Boem! De beat is terug, knalhard, en zet zelfs de meest vermoeide voeten weer aan het dansen. De bas golft door je knieën en buik. Handen steken de lucht in en de zaal gaat uit haar dak.
Harde Baas geeft de draaitafel, die aan kettingen aan het plafond hangt, een zwiep, waardoor deze heen en weer begint te schommelen en draait zich wat demonstratief om. Hij keert de zaal de rug toe en maakt nog lachend een wegwerpgebaar. “Zoek het maar uit met die beat” zo lijkt hij te zeggen en zet zijn handen in zijn zij. Harde Baas is niet alleen een harde werker, hij is ook een showman.
Toch spreekt Martin niet van show. “Het gaat om de interactie met de zaal. Die is heel belangrijk,” zegt hij. “Sommige dj’s laten de platen gewoon lopen, maar ik wil er altijd iets bijzonders meedoen, met effecten een sound creëren en kijken hoe de zaal reageert.” Die zaal moet je kunnen aanvoelen, zoveel is duidelijk.
“De sfeer op feesten is altijd bijzonder, want er is eigenlijk nooit sprake van agressie of ongeregeldheden, terwijl er allerlei soorten mensen door elkaar lopen. Iedereen komt er om een goede avond te hebben, niet meer of niet minder.”
Zelfs zijn ouders, die hem op de voet volgen, kwamen kijken hoe hij draaide in The Palace. “Ze vonden het helemaal te gek en gingen pas om kwart over zes naar huis,” vertelt Harde Baas lachend. “Techno leer je niet waarderen op je veertiende, daar kom je vaak pas op latere leeftijd mee in aanraking.”
Dit artikel verscheen eerder in het online magazine Stadslichten.
De natuurlijke habitat van Robert Prummel
Vorige week maandag zag ik Robert Prummel, de flamboyante lijsttrekker van de Stadspartij, in de mooie oude raadszaal van het stadhuis een saucijzenbroodje eten. Hap, hap, hap en weg was het broodje.
Ik moest meteen denken aan de schitterende natuurdocumentaires waar de BBC de kijker op zondagavond dikwijls op trakteert. Sir David Attenborough is dan even het geweten van de gehele mensheid, als hij je meeneemt naar alle uithoeken van de aarde en met duizelingwekkend camerawerk de wonderbaarlijke diversiteit van het leven op onze planeet toont.
Zet er wat Sigur Rós onder en het is om te janken zo mooi.
Bij de kauwende Robert Prummel werd ik meegenomen naar de lente in Alaska, waar de sneeuw net gesmolten is en de rivieren uitpuilen met vis. Op een rots bij het water zit een oude grizzlybeer. Hij mist een paar nagels aan zijn klauwen, verloren in gevechten met andere beren en de bast van een weerbarstige berk. Tevreden smakt de beer op het karkas van een zalm. Hij is heer en meester binnen zijn eigen territoir.
Zo zat Robert Prummel in de raadszaal. Met de punt van een servetje ontdeed hij zijn mondhoeken van de restjes bladerdeeg en zakte onderuit in zijn zetel. Getooid met de zelfvoldane glimlach van een overwinnaar staarde hij de zaal rond.
Een week daarvoor was Robert Prummel nog uitgejouwd en weggehoond tijdens een televisiedebat in een volgepakt Huize Maas. Debatleider Hans Harbers had de lijsttrekker van de Stadspartij geadviseerd de naam van zijn partij maar om te dopen in ‘de Dorpspartij’ en de zaal joelde en klapte de handen stuk.
Twee dagen later haalde Prummel zijn wraak; hij werd de grote winnaar van de gemeenteraadsverkiezingen. De Stadspartij warmt vijf in plaats van twee zetels de komende vier jaar.
In de oude raadszaal werd openbare achterkamertjespolitiek bedreven. Onder leiding van PvdA-formateur Frank de Vries mochten de onderhandelaars van alle fracties hun voorkeuren voor een nieuwe coalitie uitspreken. Alle partijen, zelfs de allerkleinsten, werden vertegenwoordigd door twee personen. Alleen Robert Prummel zat er alleen, eenzaam als de beer op rots bij de rivier in Alaska.
Geen van de partijen sprak zijn voorkeur uit voor een coalitie met de Stadspartij. Prummel werd zelfs beticht van ‘afbraakpolitiek’ door de fractie van Student en Stad. Hij hoorde het met een glimlach aan.
Prummel is wel wat gewend. Hij is al jaren verwikkeld in een gevecht met de gevestigde orde, met de politieke krachten die zijn stad willen vormgeven, met de wolven die zijn jachtgebied bedreigen. Hij schuwt geen middel zijn territorium te verdedigen. Hij wil overleven.
Zo stelde hij vlak voor kerst zoveel vragen aan het college over het Groninger Forum, dat wethouder Karin Dekker wat overwerkt tijdens het kerstdiner de linzensoep koud opdiende en de tofukerstboompjes liet aanbranden. En afgelopen week deed het college aangifte vanwege een gelekt ambtelijk stuk over de regiotram, dat Robert Prummel in handen had gekregen en vlak voor de verkiezingen had doorgespeeld aan het Dagblad van het Noorden.
Prummel fungeert zo als de luis in de pels van de Groningse gemeentepolitiek; cynisch over de betrouwbaarheid van beleidsmakers en optimaal profiterend van de angst voor verandering onder een deel van de stadjers. Prummel zweeft ergens tussen populisme en conservatieve rebellie tegen al te grootstedelijke oplossingen.
Is hij, zoals de beer, alleen maar bezorgd over hoe hij zijn volgende maaltje kan binnenhalen, of maakt hij zich daadwerkelijk zorgen over het natuurlijk evenwicht in zijn territorium? Zit hij er kortom voor zichzelf of de stad? In ieder geval is het net zo moeilijk Alaska zonder beren voor te stellen, als de gemeenteraad zonder Robert Prummel. Het is zijn natuurlijke habitat.
En kijk, vanachter de rots komen vier welpjes gekropen. Ik ben benieuwd of ze volgende lente halen. Prummel overleeft het wel, daar ben ik zeker van.
Dit artikel verscheen eerder in het online magazine Stadslichten.
Ik moest meteen denken aan de schitterende natuurdocumentaires waar de BBC de kijker op zondagavond dikwijls op trakteert. Sir David Attenborough is dan even het geweten van de gehele mensheid, als hij je meeneemt naar alle uithoeken van de aarde en met duizelingwekkend camerawerk de wonderbaarlijke diversiteit van het leven op onze planeet toont.
Zet er wat Sigur Rós onder en het is om te janken zo mooi.
Bij de kauwende Robert Prummel werd ik meegenomen naar de lente in Alaska, waar de sneeuw net gesmolten is en de rivieren uitpuilen met vis. Op een rots bij het water zit een oude grizzlybeer. Hij mist een paar nagels aan zijn klauwen, verloren in gevechten met andere beren en de bast van een weerbarstige berk. Tevreden smakt de beer op het karkas van een zalm. Hij is heer en meester binnen zijn eigen territoir.

Een week daarvoor was Robert Prummel nog uitgejouwd en weggehoond tijdens een televisiedebat in een volgepakt Huize Maas. Debatleider Hans Harbers had de lijsttrekker van de Stadspartij geadviseerd de naam van zijn partij maar om te dopen in ‘de Dorpspartij’ en de zaal joelde en klapte de handen stuk.
Twee dagen later haalde Prummel zijn wraak; hij werd de grote winnaar van de gemeenteraadsverkiezingen. De Stadspartij warmt vijf in plaats van twee zetels de komende vier jaar.
In de oude raadszaal werd openbare achterkamertjespolitiek bedreven. Onder leiding van PvdA-formateur Frank de Vries mochten de onderhandelaars van alle fracties hun voorkeuren voor een nieuwe coalitie uitspreken. Alle partijen, zelfs de allerkleinsten, werden vertegenwoordigd door twee personen. Alleen Robert Prummel zat er alleen, eenzaam als de beer op rots bij de rivier in Alaska.
Geen van de partijen sprak zijn voorkeur uit voor een coalitie met de Stadspartij. Prummel werd zelfs beticht van ‘afbraakpolitiek’ door de fractie van Student en Stad. Hij hoorde het met een glimlach aan.
Prummel is wel wat gewend. Hij is al jaren verwikkeld in een gevecht met de gevestigde orde, met de politieke krachten die zijn stad willen vormgeven, met de wolven die zijn jachtgebied bedreigen. Hij schuwt geen middel zijn territorium te verdedigen. Hij wil overleven.
Zo stelde hij vlak voor kerst zoveel vragen aan het college over het Groninger Forum, dat wethouder Karin Dekker wat overwerkt tijdens het kerstdiner de linzensoep koud opdiende en de tofukerstboompjes liet aanbranden. En afgelopen week deed het college aangifte vanwege een gelekt ambtelijk stuk over de regiotram, dat Robert Prummel in handen had gekregen en vlak voor de verkiezingen had doorgespeeld aan het Dagblad van het Noorden.
Prummel fungeert zo als de luis in de pels van de Groningse gemeentepolitiek; cynisch over de betrouwbaarheid van beleidsmakers en optimaal profiterend van de angst voor verandering onder een deel van de stadjers. Prummel zweeft ergens tussen populisme en conservatieve rebellie tegen al te grootstedelijke oplossingen.
Is hij, zoals de beer, alleen maar bezorgd over hoe hij zijn volgende maaltje kan binnenhalen, of maakt hij zich daadwerkelijk zorgen over het natuurlijk evenwicht in zijn territorium? Zit hij er kortom voor zichzelf of de stad? In ieder geval is het net zo moeilijk Alaska zonder beren voor te stellen, als de gemeenteraad zonder Robert Prummel. Het is zijn natuurlijke habitat.
En kijk, vanachter de rots komen vier welpjes gekropen. Ik ben benieuwd of ze volgende lente halen. Prummel overleeft het wel, daar ben ik zeker van.
Dit artikel verscheen eerder in het online magazine Stadslichten.
maandag 5 juli 2010
Strooizout, flyervingers en het gelijk van de PvdA
Ook zo genoten van de campagne? Je kon de afgelopen weken je kont niet keren in de binnenstad, of een kleurrijk bejaste vrijwilliger van een politieke partij probeerde je wel een flyer in de handen te drukken. Naast de flyers waren er de rode rozen van de PvdA, de proefballonnetjes van de VVD en de bananen van het CDA. Ook heb ik van GroenLinks een lekker fris edoch wat zurig appeltje mogen ontvangen. Afijn, je kon in ieder geval door de flyers het bos niet meer zien.
Zelf ben ik medeschuldig geweest aan het campagnegeweld in de stad. In augustus had ik mij gekandideerd voor de gemeenteraad voor D66 en de afgelopen maanden deed ik vol mee aan de jacht op de kiezer. Dat jagen deed ik gewapend met flyers bij supermarkten en zelfs belletje lellend in de wijk, al wachtte ik dan wel netjes tot er werd opengedaan.
Flyeren bij de Jumbo of Albert Heijn is weinig verheffend, maar het aanbellen bij mensen thuis kon tot erg interessante gesprekken leiden. Groningers hadden vaak een duidelijke mening over de tram, het Groninger Forum, of de wissel van Ron Jans naar de aartsrivaal. Maar wat was daarnaast een veel gehoorde klacht tijdens het canvassen?
Dat het strooizout op was! En daar hadden we nou net niets over in het verkiezingsprogramma staan.
Het was dan ook geen prettig weer om campagne te voeren. Gerrit Hiemstra vertelde onlangs dat dit één van de koudste winters van de afgelopen twintig jaar is geweest. Voor de vrijwilligers van de politieke partijen in Groningen was het dan ook vaak afzien. Flyeren kan niet met handschoenen aan, dus waren je vingers blauw na een middagje posten bij de Super de Boer of de Aldi. Naast loopgraafvoeten heb je dus ook zoiets als flyervingers.
PvdA-Kamerleden Pierre Heijnen en Paul Kalma stelden begin februari voor toekomstige gemeenteraadsverkiezingen vanwege de kou te verplaatsen naar een warmer jaargetijde. Waarschijnlijk zijn het net zulke notoire koukleumen als ondergetekende. Hoongelach was hun deel. Mietjes waren het. Zelfs Wouter Bos noemde het voorstel van zijn partijgenoten een ‘domme fout‘.
Destijds dorstte ik het niet toe te geven, maar stiekem gaf ik Heijnen en Kalma wel gelijk. Bij dezen dus; ik was het voor de verandering een keer eens met een PvdA-voorstel. En voor de zoveelste keer oneens met Bos.
Maar goed, de verkiezingen zijn geweest. Het CDA is uitgegleden over de eigen bananenschil. De PvdA wist de schade beperkt te houden, maar dat kwam meer door Uruzgan dan de overdaad aan rozen. De SP verloor fors, ondanks dat Cathy en Gré hun flyer sierden. De VVD won en mag met een zetel extra ‘nee’ zeggen tegen de plannen van links. En GroenLinks wist zich knap staande te houden tegen het gegrom van de Partij voor de Dieren.
De grote winnaar was de Stadspartij, maar die heb ik nauwelijks gezien op zaterdagmiddag in de Herestraat. Zelf kwam ik nèt zo’n vijfhonderd voorkeurstemmen te kort voor een raadslidmaatschap. Wie weet probeer ik het over vier jaar nog een keer, maar dan hoop ik echt op een kwakkelwinter.
Dit artikel verscheen eerder in het online magazine Stadslichten.
Zelf ben ik medeschuldig geweest aan het campagnegeweld in de stad. In augustus had ik mij gekandideerd voor de gemeenteraad voor D66 en de afgelopen maanden deed ik vol mee aan de jacht op de kiezer. Dat jagen deed ik gewapend met flyers bij supermarkten en zelfs belletje lellend in de wijk, al wachtte ik dan wel netjes tot er werd opengedaan.
Flyeren bij de Jumbo of Albert Heijn is weinig verheffend, maar het aanbellen bij mensen thuis kon tot erg interessante gesprekken leiden. Groningers hadden vaak een duidelijke mening over de tram, het Groninger Forum, of de wissel van Ron Jans naar de aartsrivaal. Maar wat was daarnaast een veel gehoorde klacht tijdens het canvassen?
Dat het strooizout op was! En daar hadden we nou net niets over in het verkiezingsprogramma staan.
Het was dan ook geen prettig weer om campagne te voeren. Gerrit Hiemstra vertelde onlangs dat dit één van de koudste winters van de afgelopen twintig jaar is geweest. Voor de vrijwilligers van de politieke partijen in Groningen was het dan ook vaak afzien. Flyeren kan niet met handschoenen aan, dus waren je vingers blauw na een middagje posten bij de Super de Boer of de Aldi. Naast loopgraafvoeten heb je dus ook zoiets als flyervingers.
PvdA-Kamerleden Pierre Heijnen en Paul Kalma stelden begin februari voor toekomstige gemeenteraadsverkiezingen vanwege de kou te verplaatsen naar een warmer jaargetijde. Waarschijnlijk zijn het net zulke notoire koukleumen als ondergetekende. Hoongelach was hun deel. Mietjes waren het. Zelfs Wouter Bos noemde het voorstel van zijn partijgenoten een ‘domme fout‘.
Destijds dorstte ik het niet toe te geven, maar stiekem gaf ik Heijnen en Kalma wel gelijk. Bij dezen dus; ik was het voor de verandering een keer eens met een PvdA-voorstel. En voor de zoveelste keer oneens met Bos.
Maar goed, de verkiezingen zijn geweest. Het CDA is uitgegleden over de eigen bananenschil. De PvdA wist de schade beperkt te houden, maar dat kwam meer door Uruzgan dan de overdaad aan rozen. De SP verloor fors, ondanks dat Cathy en Gré hun flyer sierden. De VVD won en mag met een zetel extra ‘nee’ zeggen tegen de plannen van links. En GroenLinks wist zich knap staande te houden tegen het gegrom van de Partij voor de Dieren.
De grote winnaar was de Stadspartij, maar die heb ik nauwelijks gezien op zaterdagmiddag in de Herestraat. Zelf kwam ik nèt zo’n vijfhonderd voorkeurstemmen te kort voor een raadslidmaatschap. Wie weet probeer ik het over vier jaar nog een keer, maar dan hoop ik echt op een kwakkelwinter.
Dit artikel verscheen eerder in het online magazine Stadslichten.
Abonneren op:
Reacties (Atom)