zaterdag 24 juli 2010

Fleur Gräper-Van Koolwijk: een resultaatgerichte wereldburger vol idealen

Wie nog niet bekend is met het uitstekende leefklimaat in Noord-Nederland, zou eens op een mooie meidag door de wijk Helpman in het zuiden van de stad Groningen moeten fietsen. Lommerrijk lijkt een woord uitgevonden om de omgeving daar te beschrijven. In een twee-onder-een-kapwoning woont de nummer achttien op de lijst van D66 voor de komende Tweede Kamerverkiezingen: Fleur Gräper-Van Koolwijk. Onder haar deurbel prijkt een sticker van de kinderpostzegelactie.

Het kandideren voor de Tweede Kamer was geen makkelijke beslissing, al speelde het al langer door haar hoofd. Een week na de val van Balkenende IV en na gesprekken met haar familie en haar landelijke netwerk hakte ze de knoop door.

Vorig jaar rond deze tijd was achttien op de lijst bijna een zekere zetel in het parlement, maar de peilingen laten zien dat die kans aanzienlijk kleiner is geworden. Wordt ze niet moedeloos van de peilingen? Gräper: ‘Nee, eigenlijk niet. Ik ga graag de Kamer in, maar ik doe het niet voor mezelf. Ik heb al zoveel gedaan voor de partij; die inzet mag niet verloren gaan. Ik zie het als het leveren van een bijdrage aan een groter doel.’ Bij veel politici zou je na dat antwoord enig cynisme niet kunnen onderdrukken, maar Gräper zegt het zonder blikken of blozen; ze lijkt het echt te menen.

Wie haar politieke voorbeelden zijn? ‘Hans van Mierlo natuurlijk,’ zegt ze zonder enige twijfel. Gräper hoorde hem vlak voor zijn politieke afscheid een zaal toespreken en werd getroffen door zijn rust, maar vooral door zijn talent de vele aspecten van een onderwerp te belichten en daarna een gewogen oordeel te vellen. ‘Je kon het eigenlijk niet meer met hem oneens zijn,’ aldus Gräper. Roger van Boxtel staat bij haar op nummer twee en de voormalige Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, Madeleine Albright, op drie. Die laatste vindt ze een krachtige vrouw die vooral zichzelf gebleven is. En dat laatste is belangrijk: ‘Er wordt me wel eens verweten dat ik naïef ben en het politieke spel niet goed speel, maar kijk eens wat ik op mijn 35ste al bereikt heb! Het resultaat is belangrijker dan het spel.’

Van Leiden, via Brussel, naar Riga

Toen ze veertien jaar oud was bezocht Fleur Gräper met haar schoolklas het Europees Parlement in Straatsburg. ‘Wow, wat gaaf,’ dat was de indruk die de Europese volksvertegenwoordiging op haar maakte. Vanaf dat moment wist Gräper dat ze de politiek in wilde.

Ze werd een paar jaar later lid van de Jonge Democraten en vervolgens in haar studententijd lid van D66. Waarom koos ze voor D66? ‘Er zijn geen zwart-witoplossingen,’ vertelt Gräper en dat vond ze het beste terug bij de Democraten, die met de blik vooruit de genuanceerde middenweg bewandelen tussen links en rechts.

Het ging daarna snel met haar carrière. Tussen 1999 en 2005 was ze lid van Provinciale Staten in Groningen, van 2003 tot 2005 als fractievoorzitter. In die hoedanigheid stond ze aan de basis van beleid, waardoor de huidige burgemeester Peter Rehwinkel nog steeds regelmatig op reis moet naar steden als Helsinki en Riga: de Noordelijke Ontwikkelingsas (NOA). Die as verbindt de Randstad met Hamburg, Bremen, de Sontregio, de Baltische Staten en Sint Petersburg in Rusland.

Er was nauwelijks sprake van een oriëntatie op het oosten in Groningen. Bij het bordje Zoll stopte de wereld, terwijl daarachter gigantisch veel mogelijkheden tot samenwerking en ontwikkeling lagen. Die visie vormde de basis voor de NOA en de handreiking naar het oosten en die kwam niet zomaar tot stand.

Gräper voerde in haar tijd als statenlid veel gesprekken met een groep van dertig mensen, waaronder ondernemers, leraren en medewerkers van de jeugdzorg en uit die gesprekken kristalliseerde langzaam het idee voor een meer internationale oriëntatie. ‘Waarom geen Letse studenten in Groningen laten studeren? Dat worden uiteindelijk de beste ambassadeurs voor Groningen die je kunt wensen,’ zo vertelt Gräper.

Of de NOA zin heeft? Inmiddels is één op de tien studenten in Groningen Duits, terwijl er tien jaar geleden amper een oosterbuur de weg naar Zernike of het Broerplein wist te vinden. En met grote projecten als Healthy Aging is er vaak eerst sprake van politiek contact, maar als snel volgen bedrijven de politiek op de voet. De NOA telt mee in Europa, zowel op het gebied van economie en innovatie als onderwijs.

Van Charleston naar Brussel en weer terug naar Amerika

Gräper studeerde een jaar aan de universiteit van Charleston, in South Carolina, in het conservatieve zuidoosten van de Verenigde Staten. Die ervaring vormde mede haar beeld over mens en nationaliteit: ‘Overal op de wereld zijn mensen eigenlijk hetzelfde; iedereen is bezig zich te voorzien in basisbehoeften. Gezondheid, een warme maaltijd, een dak boven je hoofd, een kans op onderwijs en een betere toekomst, dat beweegt een Amerikaan net zoveel als een Nederlander of een Est.’

Dat beeld werd bevestigd toen ze in 2006 terugkeerde in Brussel, nu als politiek-strategisch medewerker van de D66-delegatie in het Europees Parlement. Niet nationaliteit is daar het belangrijkste bindmiddel, maar ideologie. Zo had ze veel meer contact met Spaanse liberalen, dan met Nederlandse afgevaardigden uit andere fracties.

Europa is van levensbelang voor Nederland en de andere lidstaten, want de problemen en uitdagingen die we tegenkomen hebben een transnationaal karakter en zijn niet door individuele lidstaten afzonderlijk op te lossen of aan te pakken. ‘De klimaatproblematiek, het energievraagstuk en de economische crisis, ‘ noemt Gräper als voorbeelden van grenzeloze problemen.

Van 2007 tot 2009 was de campagneleider voor de Europese Verkiezingen van D66. Ze verzon de slogan ‘Europa? Ja!’ en de sociaalliberalen boekten één van de grootste verkiezingswinsten sinds 1966.

Het ging Gräper vooral om het uitdragen van een positieve boodschap, één van kansen en mogelijkheden. Niet dat D66 blindelings achter Europa aanloopt, maar binnen de heldere boodschap is er ruimte genoeg voor nuance.

Is dat optimisme het gevolg van naïviteit? ‘Nee,’ zegt Gräper stellig, ‘idealisme.’ Ze citeert Winston Churchill: ‘It has been said that democracy is the worst form of government except all the others that have been tried. Hetzelfde geldt voor Europa; het is niet perfect, maar alle andere opties zijn simpelweg slechter. Nederland is ook niet groot geworden zonder fouten te maken.

Ze vergelijkt het idealisme van D66 met het realisme van de VVD tijdens de Europese campagne: ‘Kies je ervoor om van je idealen realiteit te maken, of van de realiteit je idealen?’ Gräper kiest duidelijk voor het eerste.

Die idealen werden in 2008 geprikkeld door de Amerikaanse presidentsverkiezingen. Er gebeurde iets aan de andere kant van de Atlantische Oceaan en Gräper werd met een groep D66-leden geïnspireerd een steentje bij te dragen aan de verandering in het Amerikaanse politieke landschap. Ze voerde campagne voor Barack Obama en belde aan bij Amerikaanse kiezers om ze te overtuigen van het belang van een toekomst onder zijn leiderschap.

Twee keer zag en hoorde ze Obama spreken en vooral zijn authenticiteit, energie en boodschap van hoop troffen haar. Wat haar ook opviel, was het vertrouwen dat de campagnestaf had in de eigen medewerkers; die werden vrij gelaten om de campagne zelf vorm te geven. ‘Obama gelooft in de kracht van zijn eigen mensen,’ zegt Gräper glimlachend, verwijzend naar één van de vijf richtwijzers van D66.

Het Noorden en naar de toekomst

Maar wat heeft ze in petto voor het Noorden? Ze presenteert zich namelijk nadrukkelijk als de kandidaat die zich voor de drie noordelijke provincies wil inzetten. Gräper: ‘Je neemt je eigen omgeving mee de Kamer in. Het Noorden is onderdeel van mijn identiteit geworden.’ Vooral het leefklimaat in Noord-Nederland vindt ze bijzonder. Vrienden uit de Randstad waren zelfs jaloers toen ze weer terug verhuisde naar Groningen.

Maar het Noorden heeft veel meer te bieden dan rust, ruimte, cultuur en gezelligheid. Gräper: ‘De wereld kijkt naar Drenthe als het gaat om moderne sensortechnologie. Daar wordt ook de LOFAR, een revolutionaire radiotelescoop gebouwd. En in Groningen hebben we baanbrekende projecten als Energy Valley en Healthy Ageing. Uniek in de wereld!’ Het is volgens Gräper haar taak straks om deze projecten te benadrukken en dan volgt de rest vanzelf. Bij Healthy Ageing, het grote onderzoek naar hoe we in een tijd van vergrijzing de gezondheidszorg betaalbaar kunnen houden én optimaliseren, werkt de universiteit samen met het hbo en het mbo en is het bedrijfsleven inmiddels enthousiast aangehaakt. ‘De wereld zal naar Groningen kijken,’ aldus Gräper.

‘Het gaat om keuzes maken,’ vervolgt Gräper. Zo ziet ze niets in gemeenschapsgeld steken in het krampachtig overeind houden van scheepswerven, maar vindt ze investeren in onderzoek bij Healthy Ageing zeker verantwoord.

Ze ergert zich wel eens aan het negativisme als het om het Noorden gaat, alsof het Noorden onrecht wordt aangedaan. Die negativiteit wil ze graag doorbreken.

En haar rol als politicus, hoe ziet ze die? ‘Wat ik graag wil is contact houden met kiezers. Blijven canvassen, ook na de verkiezingen. Benaderbaar zijn. Je e-mail beantwoorden. Open staan,’ zegt ze. Gräper gelooft niet zo in de kloof tussen burger en politiek. Wel ziet ze dat het contact nu vooral negatief is, dat kiezers pas de politicus opzoeken als er wat mis is of te klagen valt. Gräper hoopt dat ze ook bij haar gaan aankloppen met goede ideeën.

‘Je moet creativiteit bezitten en belangen goed kunnen afwegen en organiseren. De dialoog is ontzettend belangrijk.’

De politieke dialoog in Nederland wordt momenteel gedomineerd door kwesties als immigratie en integratie. Toen Gräper als studente in Charleston woonde, schrok ze van de segregatie daar – een cultuurshock noemt ze het. Blank en zwart leidden strikt gescheiden levens en sloten elkaar wederzijds uit. Is dat een toekomst waar we in Nederland bang voor moeten zijn, waarin bevolkingsgroepen volledig gescheiden van elkaar leven? ‘Als we niet uitkijken misschien wel, zeker als we mensen gaan beoordelen op hun geloof, hun huidskleur of het feit dat ze een dubbel paspoort hebben. Het valt simpel te voorkomen; door mensen te beoordelen op hun gedrag en niets anders’.

Dit artikel verscheen eerder op de websites van D66 Groningen en D66 Oldenzaal.

donderdag 22 juli 2010

Harde Baas and the Temple of Boom

Van savanne naar techno

Met de opkomst van de dance in de jaren tachtig is de muzikale cirkel eigenlijk weer rond.

Duizenden jaren geleden dansten onze voorvoorvoorvaderen zich al naar een roes op de savannes van Afrika na het verorberen van een prooi. Terwijl de spijsverteringskanalen van de Adams en Eva’s de onfortuinlijke zebra of gnoe verteerden en zo al het bloed opeisten, sprongen en hupten onze voorouders net zo lang op het ritme van trommels tot ze een staat van euforie bereikt hadden. Licht in het hoofd na de zware maaltijd werd met muziek de extase bereikt, die duizenden mensen nu zoeken in clubs en op feesten. Nu vieren we het weekend; destijds het einde van de honger.

Na een hoopvolle prehistorische start ging het enkele duizenden jaren goed mis. Het ritme verdween uit de muziek, of werd in ieder geval minder dominant, met als absoluut dieptepunt het nare, eeuwendurende uitstapje naar de pure emo die ‘klassieke’ muziek genoemd wordt; seksloze moeilijkdoenerij compleet met pruiken en wit bepoederde gezichten.

Er was zo’n beetje de grootste misdaad uit de menselijke geschiedenis voor nodig om ritme weer te laten prevaleren boven melodie; zwarte slaven in het zuiden van de Verenigde Staten maakten de geestdodende eentonigheid van het werk op de katoenplantages draaglijker door te zingen. Het hele hedendaagse rijke pallet aan zwarte muziek komt voort uit die ritmische ‘slave songs‘ en die vormen daarmee eigenlijk de bron van vrijwel alle moderne muziek.

Uit de slavenliederen kwamen gospel, soul, blues, jazz en wat later ook pop en rock bovendrijven. En in de jaren zeventig ontstond de eerste, puur op ritme geënte muziekstroming; de vermaledijde disco. In een nachtclub in Detroit, The Warehouse, begonnen deejays begin jaren tachtig de beat van de disco te combineren met de machinale geluiden van de lopende banden van de daar toen nog florerende auto-industrie, en voilá, the rest is history; techno was geboren.

Ritme kan een kalmerende werking hebben, omdat het ons herinnert aan de hartslag van onze moeders, die tijdens ons verblijf in de veilige omgeving van de baarmoeder als paukenslagen de soundtrack van ons prenatale leven vormde. Of het is juist opzwepend, als het ritme van de coïtus, en voldoet zo aan onze meest basale raison d’être. Techno valt, alhoewel sporadisch rustgevend, duidelijk in de laatste categorie. Het is, net als alle dance eigenlijk, een muzikale allegorie voor neuken.

En techno is de beste en meest veelzijdige minnaar uit het genre; creatief, broeierig, intelligent, afwisselend, intens, diep, emotioneel en steeds het hoogtepunt uitstellend tot een daverende climax die dagenlang blijft rondzingen in je hoofd.

Wellicht dat techno daardoor ook gevonden kan worden in alle lagen van de samenleving; de aantrekkingskracht is universeel, dus kunnen zowel dikgezopen corpsballen, wereldvreemde kunstenaars als zure systeemhaters er hun seksuele ei in kwijt. Zo ook in Groningen.

Harde Baas

Waar trance eigenlijk alleen te genieten valt op enkele tientallen grote feesten per jaar, daar borrelt en bruist techno wekelijks op uit alle spelonken en krochten van Nederlandse steden. Zo kan je in Groningen iedere week wel drie á vier avonden van een flinke portie beats en white noise genieten, of het nou de grote feesten in Huize Maas zijn of meer obscure feesten met namen als Kus op je kut, en dat valt eigenlijk van geen andere muziekstijl te zeggen.

Vroeger leerde je als dwarse, pukkelige puber gitaar spelen en droomde je van krijsende tienermeisjes en lyrische recensies in de Oor. Tegenwoordig koop je een deck en een tas vol platen en fantaseer je over het in vervoering brengen van joelende massa’s op feesten als Awakenings. ‘The times, they are a-changin’‘.

Ook in Groningen fröbelen tientallen, zo niet honderden, aspirant-deejays met platen, CD’s, decks en laptops en ze hopen allemaal ooit een opzwepende set in elkaar te kunnen draaien. Af toe steekt er onvermijdelijk een deejay met zijn kop boven het maaiveld uit. Martin ter Braake steekt vrij letterlijk boven dat maaiveld uit, want hij tikt, inclusief kenmerkende gleufhoed, gemakkelijk de twee meter aan.

Martin draait techno als Harde Baas en mocht onlangs een contract tekenen bij het bureau dat ook het management van Joris Voorn, ‘s lands grootste techno-dj, verzorgt. Zijn ster rijst snel en dat is opmerkelijk, want Harde Baas begon pas twee jaar geleden met draaien. Hij leende destijds drie maanden lang twee decks van een vriend en leerde zo de platen aan elkaar te rijgen tot een stampende set.

Daarvoor was hij al met muziek bezig; terwijl hij nu de beats uit elektronica tevoorschijn tovert, ramde Martin vanaf zijn twaalfde met stokjes op een ouderwets drumstel en was al eens drummer in een punkrockband.

“Ik zag mezelf nooit als iemand die een kantoorbaan zou doen. Ik heb altijd de ambitie gehad om iets met muziek te gaan doen,” zegt Harde Baas, nippend aan een glas cola in de tuin van café De Drie Uiltjes. “Gitaarmuziek zit in mijn hart, daar luister ik nog steeds heel veel naar.”

Zijn dj-naam heeft niets te maken met zijn draaistijl of het volume van zijn sets, maar dateert nog uit zijn tijd als drummer. “We zaten in een auto onderweg naar een optreden en toen maakte ik een nogal lompe grap. “Jij bent echt een harde baas,” zei iemand en die naam is toen een beetje blijven hangen.”

Techno wordt gedraaid op tal van plaatsen in Groningen; Huize Maas, Pand 48, Shadrak, Het Platformtheater en vooral Simplon zijn podia die regelmatig deejays de kans bieden hun kunsten te vertonen. Waar draait Harde Baas zelf graag? “Het liefst in een donker hol,” zegt hij grijnzend, “daar komt techno het beste tot z’n recht.”

Dat hij een lokale bekendheid begint te worden, bleek wel uit het verjaardagsfeest dat hij eind januari gaf in Huize Maas. Aanvankelijk maakte hij zich zorgen of er wel genoeg bezoekers zouden komen opdraven en had hij voor de zekerheid de draaitafel wat de zaal ingeschoven, zodat de ruimte wat kleiner leek. Die zorgen bleken onterecht. “Dat optreden was het vetste ooit. Een paar honderd man zongen ‘lang zal die leven’ en het was stampvol! Zoiets raakt je wel!”

Harde Baas trekt niet altijd volle zalen. “Laatst stond ik te draaien voor elf mensen. De organisatie schaamde zich kapot, maar ik vond het juist leuk, want het bood me de kans om iets nieuws te proberen.”

Echt vastpinnen op een stijl wil hij zichzelf niet, want die blijft zich steeds ontwikkelen. “Er valt niet echt een etiket op te plakken,” aldus Martin. Hij wil in de toekomst zeker zijn eigen tracks gaan produceren. Op dat vlak kijkt hij erg op tegen twee deejays. “Stephan Bodzin,” noemt hij al eerste, “die is op productioneel vlak zo sterk. Diep, donker en dreigend, maar hij combineert dat met passie en uitstraling. Toen ik hem zag draaien, was het alsof ik water zag branden.” Begin januari draaide de Duitse producer en dj nog in een propvol en dampend Simplon, dat er regelmatig in slaagt grote namen naar Groningen te halen. Ook de Engelse Max Cooper is een voorbeeld voor Harde Baas. “Hetzelfde verhaal als bij Bodzin eigenlijk, geniale producties; hij weet klassieke invloeden feilloos te combineren met techno.”

Qua local heroes vindt Martin Freak Strano er bovenuit steken: “Hij is verreweg de beste producer en dj van Groningen. Er is sowieso veel talent hier in de stad.”

Zelf draait hij nog weinig buiten de stad. “Waarom zou je als organisator een dj uit Groningen halen, als je een lokale dj kan uitnodigen die een zwik vrienden meebrengt?” Of daar verandering in gaat komen nu hij wellicht mee kan in de slipstream van Joris Voorn? Harde Baas haalt glimlachend zijn schouders op: “Wie weet.”

Hij ziet het draaien niet als werk en heeft het nog nooit als een baan ervaren. Martin kan er ook niet van leven, ondanks zijn succes in Groningen. Zijn baan bij KPN kan hij uitstekend combineren met zijn nachtelijke escapades in de technoscene. Hij kiest er ook bewust voor om niet full-time te gaan draaien. “Andere deejays maakten die keuze wel en staan af en toe ook op bruiloften te draaien om hun brood te verdienen. Vaak moeten ze dan een bepaalde stijl of bepaalde platen draaien. Dat wil ik niet. Het gaat mij om de vrijheid. Ik wil draaien wat ik zelf wil en daarin geen concessies doen.”

Toch moet het slopend zijn om ‘s nachts te draaien en overdag een normale baan te hebben, maar volgens Harde Baas valt dat reuze mee. “Je moet je niet verliezen in het feestgedruis. Je moet goed opletten, powernaps pakken wanneer dat kan, een uur voor het draaien arriveren en niet na afloop van elk optreden te lang blijven hangen.’

Hoe komt het dat hij zo succesvol is? Waarin onderscheidt hij zich van al dat andere Groningse talent? “Hard werken, de punkrockmentaliteit,” herhaalt Martin een paar keer, “je moet er echt vol voor gaan, dat straal je uit en dan ziet het publiek. Er is genoeg talent, maar als je maar één keer per maand of één keer in de twee maanden draait, dan kom je er niet. Ik denk dat bepaalde dj’s veel verder zouden kunnen komen als ze er nog harder voor zouden werken.”

Harde Baas draait overal, van de Oosterpoort tot een flatfeest in Selwerd. “Mensen denken vaak dat ik duur ben, nu ik een beetje naam heb gemaakt, maar dat valt echt heel erg mee. Voor kleine feesten vraag ik nauwelijks iets, een paar tientjes maar soms, maar op de grotere feesten wil ik gewoon een eerlijk aandeel hebben. Als de organisatie eraan verdient, dan wil ik ook gewoon naar rato betaald krijgen.”

The Temple of Boom


Het is niet alleen het harde werken waarin Harde Baas zich onderscheidt van de massa. Vorig jaar zag ik hem in de kleine zaal in Simplon de avond afsluiten met een knallende set. Dat ging ongeveer als volgt.



Een aantal bezoekers danst nog in de mist van de rookmachine. Harde Baas draait de beat weg en uit de boxen giert en scheurt de white noise, de hele zaal bij de hand nemend naar een zalige climax, die zal volgen als de beat, de hartslag van de avond, weer terugkeert.

Martin stelt de verlossende klappen uit en uit en draait de effectenbak vol open, waardoor het lijkt of je in de slipstream van de motor van een Boeing 777 staat. Uitdagend kijkt hij de zaal in. Er wordt gefloten en gejoeld. Dan draait Harde Baas de white noise weg en is het een fractie van een seconde stil. En…Boem! Boem! Boem! De beat is terug, knalhard, en zet zelfs de meest vermoeide voeten weer aan het dansen. De bas golft door je knieën en buik. Handen steken de lucht in en de zaal gaat uit haar dak.

Harde Baas geeft de draaitafel, die aan kettingen aan het plafond hangt, een zwiep, waardoor deze heen en weer begint te schommelen en draait zich wat demonstratief om. Hij keert de zaal de rug toe en maakt nog lachend een wegwerpgebaar. “Zoek het maar uit met die beat” zo lijkt hij te zeggen en zet zijn handen in zijn zij. Harde Baas is niet alleen een harde werker, hij is ook een showman.

Toch spreekt Martin niet van show. “Het gaat om de interactie met de zaal. Die is heel belangrijk,” zegt hij. “Sommige dj’s laten de platen gewoon lopen, maar ik wil er altijd iets bijzonders meedoen, met effecten een sound creëren en kijken hoe de zaal reageert.” Die zaal moet je kunnen aanvoelen, zoveel is duidelijk.

“De sfeer op feesten is altijd bijzonder, want er is eigenlijk nooit sprake van agressie of ongeregeldheden, terwijl er allerlei soorten mensen door elkaar lopen. Iedereen komt er om een goede avond te hebben, niet meer of niet minder.”

Zelfs zijn ouders, die hem op de voet volgen, kwamen kijken hoe hij draaide in The Palace. “Ze vonden het helemaal te gek en gingen pas om kwart over zes naar huis,” vertelt Harde Baas lachend. “Techno leer je niet waarderen op je veertiende, daar kom je vaak pas op latere leeftijd mee in aanraking.”

Dit artikel verscheen eerder in het online magazine Stadslichten.

De natuurlijke habitat van Robert Prummel

Vorige week maandag zag ik Robert Prummel, de flamboyante lijsttrekker van de Stadspartij, in de mooie oude raadszaal van het stadhuis een saucijzenbroodje eten. Hap, hap, hap en weg was het broodje.

Ik moest meteen denken aan de schitterende natuurdocumentaires waar de BBC de kijker op zondagavond dikwijls op trakteert. Sir David Attenborough is dan even het geweten van de gehele mensheid, als hij je meeneemt naar alle uithoeken van de aarde en met duizelingwekkend camerawerk de wonderbaarlijke diversiteit van het leven op onze planeet toont.

Zet er wat Sigur Rós onder en het is om te janken zo mooi.



Bij de kauwende Robert Prummel werd ik meegenomen naar de lente in Alaska, waar de sneeuw net gesmolten is en de rivieren uitpuilen met vis. Op een rots bij het water zit een oude grizzlybeer. Hij mist een paar nagels aan zijn klauwen, verloren in gevechten met andere beren en de bast van een weerbarstige berk. Tevreden smakt de beer op het karkas van een zalm. Hij is heer en meester binnen zijn eigen territoir.

Zo zat Robert Prummel in de raadszaal. Met de punt van een servetje ontdeed hij zijn mondhoeken van de restjes bladerdeeg en zakte onderuit in zijn zetel. Getooid met de zelfvoldane glimlach van een overwinnaar staarde hij de zaal rond.

Een week daarvoor was Robert Prummel nog uitgejouwd en weggehoond tijdens een televisiedebat in een volgepakt Huize Maas. Debatleider Hans Harbers had de lijsttrekker van de Stadspartij geadviseerd de naam van zijn partij maar om te dopen in ‘de Dorpspartij’ en de zaal joelde en klapte de handen stuk.

Twee dagen later haalde Prummel zijn wraak; hij werd de grote winnaar van de gemeenteraadsverkiezingen. De Stadspartij warmt vijf in plaats van twee zetels de komende vier jaar.

In de oude raadszaal werd openbare achterkamertjespolitiek bedreven. Onder leiding van PvdA-formateur Frank de Vries mochten de onderhandelaars van alle fracties hun voorkeuren voor een nieuwe coalitie uitspreken. Alle partijen, zelfs de allerkleinsten, werden vertegenwoordigd door twee personen. Alleen Robert Prummel zat er alleen, eenzaam als de beer op rots bij de rivier in Alaska.

Geen van de partijen sprak zijn voorkeur uit voor een coalitie met de Stadspartij. Prummel werd zelfs beticht van ‘afbraakpolitiek’ door de fractie van Student en Stad. Hij hoorde het met een glimlach aan.

Prummel is wel wat gewend. Hij is al jaren verwikkeld in een gevecht met de gevestigde orde, met de politieke krachten die zijn stad willen vormgeven, met de wolven die zijn jachtgebied bedreigen. Hij schuwt geen middel zijn territorium te verdedigen. Hij wil overleven.

Zo stelde hij vlak voor kerst zoveel vragen aan het college over het Groninger Forum, dat wethouder Karin Dekker wat overwerkt tijdens het kerstdiner de linzensoep koud opdiende en de tofukerstboompjes liet aanbranden. En afgelopen week deed het college aangifte vanwege een gelekt ambtelijk stuk over de regiotram, dat Robert Prummel in handen had gekregen en vlak voor de verkiezingen had doorgespeeld aan het Dagblad van het Noorden.

Prummel fungeert zo als de luis in de pels van de Groningse gemeentepolitiek; cynisch over de betrouwbaarheid van beleidsmakers en optimaal profiterend van de angst voor verandering onder een deel van de stadjers. Prummel zweeft ergens tussen populisme en conservatieve rebellie tegen al te grootstedelijke oplossingen.

Is hij, zoals de beer, alleen maar bezorgd over hoe hij zijn volgende maaltje kan binnenhalen, of maakt hij zich daadwerkelijk zorgen over het natuurlijk evenwicht in zijn territorium? Zit hij er kortom voor zichzelf of de stad? In ieder geval is het net zo moeilijk Alaska zonder beren voor te stellen, als de gemeenteraad zonder Robert Prummel. Het is zijn natuurlijke habitat.

En kijk, vanachter de rots komen vier welpjes gekropen. Ik ben benieuwd of ze volgende lente halen. Prummel overleeft het wel, daar ben ik zeker van.

Dit artikel verscheen eerder in het online magazine Stadslichten.

maandag 5 juli 2010

Strooizout, flyervingers en het gelijk van de PvdA

Ook zo genoten van de campagne? Je kon de afgelopen weken je kont niet keren in de binnenstad, of een kleurrijk bejaste vrijwilliger van een politieke partij probeerde je wel een flyer in de handen te drukken. Naast de flyers waren er de rode rozen van de PvdA, de proefballonnetjes van de VVD en de bananen van het CDA. Ook heb ik van GroenLinks een lekker fris edoch wat zurig appeltje mogen ontvangen. Afijn, je kon in ieder geval door de flyers het bos niet meer zien.

Zelf ben ik medeschuldig geweest aan het campagnegeweld in de stad. In augustus had ik mij gekandideerd voor de gemeenteraad voor D66 en de afgelopen maanden deed ik vol mee aan de jacht op de kiezer. Dat jagen deed ik gewapend met flyers bij supermarkten en zelfs belletje lellend in de wijk, al wachtte ik dan wel netjes tot er werd opengedaan.

Flyeren bij de Jumbo of Albert Heijn is weinig verheffend, maar het aanbellen bij mensen thuis kon tot erg interessante gesprekken leiden. Groningers hadden vaak een duidelijke mening over de tram, het Groninger Forum, of de wissel van Ron Jans naar de aartsrivaal. Maar wat was daarnaast een veel gehoorde klacht tijdens het canvassen?

Dat het strooizout op was! En daar hadden we nou net niets over in het verkiezingsprogramma staan.

Het was dan ook geen prettig weer om campagne te voeren. Gerrit Hiemstra vertelde onlangs dat dit één van de koudste winters van de afgelopen twintig jaar is geweest. Voor de vrijwilligers van de politieke partijen in Groningen was het dan ook vaak afzien. Flyeren kan niet met handschoenen aan, dus waren je vingers blauw na een middagje posten bij de Super de Boer of de Aldi. Naast loopgraafvoeten heb je dus ook zoiets als flyervingers.

PvdA-Kamerleden Pierre Heijnen en Paul Kalma stelden begin februari voor toekomstige gemeenteraadsverkiezingen vanwege de kou te verplaatsen naar een warmer jaargetijde. Waarschijnlijk zijn het net zulke notoire koukleumen als ondergetekende. Hoongelach was hun deel. Mietjes waren het. Zelfs Wouter Bos noemde het voorstel van zijn partijgenoten een ‘domme fout‘.

Destijds dorstte ik het niet toe te geven, maar stiekem gaf ik Heijnen en Kalma wel gelijk. Bij dezen dus; ik was het voor de verandering een keer eens met een PvdA-voorstel. En voor de zoveelste keer oneens met Bos.

Maar goed, de verkiezingen zijn geweest. Het CDA is uitgegleden over de eigen bananenschil. De PvdA wist de schade beperkt te houden, maar dat kwam meer door Uruzgan dan de overdaad aan rozen. De SP verloor fors, ondanks dat Cathy en Gré hun flyer sierden. De VVD won en mag met een zetel extra ‘nee’ zeggen tegen de plannen van links. En GroenLinks wist zich knap staande te houden tegen het gegrom van de Partij voor de Dieren.

De grote winnaar was de Stadspartij, maar die heb ik nauwelijks gezien op zaterdagmiddag in de Herestraat. Zelf kwam ik nèt zo’n vijfhonderd voorkeurstemmen te kort voor een raadslidmaatschap. Wie weet probeer ik het over vier jaar nog een keer, maar dan hoop ik echt op een kwakkelwinter.

Dit artikel verscheen eerder in het online magazine Stadslichten.

zondag 4 juli 2010

Ommeland en Achterland

Lonely at the top

Van de grandeur van het provinciehuis in Groningen valt weinig te bespeuren, als je via de zijingang aan de Turfsingel het pand betreedt. Het trappenhuis is donker en krap en eenmaal boven gekomen op de verdieping waar de Statenfracties kantoor houden, kan je je eigenlijk niet voorstellen dat in die kleine kamers beslist wordt over wat er jaarlijks met de 340 miljoen euro moet gebeuren, die de Groningse Provinciale Staten tot hun beschikking hebben.

In het kleinste kamertje huist de eenmansfractie van D66 in de persoon van Piet de Vey Mestdagh. Op het oppervlak van een bescheiden studentenkamer staan twee bureaus bezaaid met papier en een kast die uitpuilt van de ordners en de paperassen. Een enkel raam biedt uitzicht op het Schuitendiep.

Het is de dinsdagochtend na de succesvolle nieuwe ledendag van D66, waar De Vey Mestdagh als spreker optrad, en ik sta wat gammel na een uit de hand gelopen fractievergadering tegenover een wat Pim Fortuyn ongetwijfeld een typische D66-krullenbol zou hebben genoemd. Het ribfluwelen jasje en het D66-groene overhemd complementeren dat beeld.

We staan al snel buiten met een dampende mok cappuccino een sigaret te roken. Onder de krullen blijkt een intelligente, kritische geest schuil te gaan. De Vey Mestdagh studeerde ooit econometrie en filosofie, sjeesde, maar rondde uiteindelijk een studie rechten af. Vervolgens werd hij als dienstplichtige onder de wapenen geroepen en fungeerde hij, zodra hij zijn kistjes had dichtgestrikt, als luis in de pels van zijn meerderen.

Toen hij doorkreeg dat een peloton soldaten collectief gestraft werd, sloeg hij het handboek van de soldaat er maar eens op na en wees de commandant er fijntjes op dat collectief straffen binnen de Nederlandse krijgsmacht niet is toegestaan. Hij kreeg gelijk, zo vertelt De Vey Mestdagh met een glimlach, en bracht de rest van zijn veertien maanden durende diensttijd door binnen de militaire vakbond in plaats van een schuttersputje.

Na zijn diensttijd werkte en woonde hij in Amsterdam, maar keerde uiteindelijk weer terug naar zijn roots; Groningen. Nu is hij de eenzame pleitbezorger van het sociaalliberalisme in de Groningse Provinciale Staten, waar de conservatieve mastodonten CDA, PvdA en SP met de scepter zwaaien. Twee uur lang praten we over zijn visie op en zijn werk voor de provincie. En die visie is vrij letterlijk grensverleggend.

Ommeland: wind, water en gemodder

De provincie zit als bestuurslaag ingeklemd tussen de gemeenten en Den Haag en concentreert zich vooral op de regionale samenhang en ontwikkeling, wat zich vooral uit in aandacht voor infrastructuur en natuurbeleid. Bepaalde zones, zoals de regio Assen-Groningen, worden specifiek aangewezen als ontwikkelingsgebieden, waarin wonen en werken gestimuleerd worden door de provincie. Bedrijvigheid en woningbouw en veel aandacht voor een goed wegennet en openbaar vervoer moeten daar zorgen voor economische groei. In het ommeland ligt de focus meer op het beschermen van het rurale karakter en het goed laten samengaan van landbouw en natuur.

Provinciaal beleid richt zich daarnaast op grote thema's, zoals klimaatverandering. De verwachte extra instroom van water in de provincie moet in goede banen geleid worden en dat vergt een soort van regionaal drainagesysteem, waarin de waterhuishouding wordt voorbereid op de gevolgen van de opwarming van de aarde. Welke gebieden mogen bijvoorbeeld onder water lopen als de nood echt aan de man is?

Maar ook op microniveau bemoeit de provincie zich met beleid. In zijn rede tijdens de nieuwe ledendag refereerde De Vey Mestdagh aan de wat zotte restricties die de provincie stelde aan het bouwoppervlak van nieuwe woningen buiten de gemeenten, die mede dankzij D66 wat ruimer werden. Maar ook bijvoorbeeld de hoogte van mestsilo's vormen onderdeel van provinciale bemoeienissen.

Het beleid van de provincie kent wisselende resultaten. De ontwikkeling van de regio Assen-Groningen mag als een succes aangeduid worden. De stad Groningen is bijvoorbeeld langzaam haar economische achterstand op de rest van het land aan het inlopen. Een ander succesverhaal is de regio rond Delfzijl en Eemshaven, wat zich zelfs de snelst groeiende economische regio van Nederland mag noemen.

Het zorgenkindje van de provincie is echter de regio Oost-Groningen, waar geen sprake is van groei, maar van krimp. Onlangs rapporteerde het 'Topteam Krimp' dat de bevolking in Oost-Groningen tot 2025 met 9 procent zal afnemen en in Noordoost-Groningen zelfs met 16 procent. De provincie investeerde al 109 miljoen euro in het prestigieuze project De Blauwe Stad, maar er is vooralsnog bepaald geen sprake van een stormloop op de beschikbare kavels.

De Vey Mestdagh verwijt het provinciebestuur een gebrek aan visie als het gaat om het tegengaan van de krimp. De gemeenten Winschoten, Scheemda, Reiderland, Pekela, Veendam, Bellingwedde en Menterwolde, verenigd in de Streekraad Oost-Groningen, zouden bijvoorbeeld graag een groot outletcentrum gerealiseerd zien bij Zuidbroek. Het outletcentrum zou een belangrijke economische impuls kunnen vormen voor de regio, maar het provinciebestuur houdt de ontwikkeling vooralsnog tegen. De bestaande winkelkernen zouden teveel concurrentie gaan ondervinden van het outletcentrum.

De Vey Mestdagh betwist dit; een studie spreekt van een marginale invloed op de omzetten van bestaande winkels en het outletcentrum zou juist een boost betekenen voor de regio op het gebied van werkgelegenheid. Toch zegt de provincie 'nee'. 'Het is alsof de provincie verwacht dat Oost-Groningen zich als een Baron von Münchhausen aan zijn eigen haar uit het moeras trekt,' alsdus De Vey Mestdagh.

Op de lange termijn ziet het D66 Statenlid voor de provincie een gouden toekomst weggelegd op het gebied van energie; Groningen zou wat dat aangaat zelfs het kloppende hart van Europa kunnen worden. Het gaat daarbij niet alleen om het aardgas in de bodem, maar juist het ommeland, waar de wind door de vlakte en de leegte vrij spel heeft, zou ideaal zijn voor windmolens en schone windenergie.

Ooit was Nederland voorloper op het gebied van windenergie, maar inmiddels hebben Duitsland en vooral Denemarken, waar miljarden worden verdiend aan windmolens, die positie overgenomen. Groningen zou weer kunnen aanklampen en kunnen gaan profiteren van het investeren in kennis en innovatie, maar het provinciebestuur werkt die ontwikkeling tegen. Alleen in de regio Delfzijl-Eemshaven schieten de windmolens als paddenstoelen uit de grond. Andere gemeenten zouden graag investeren in windmolens, maar mógen dit simpelweg niet. Onder het mom van 'landschapsvervuiling' houdt met name de PvdA die ontwikkeling tegen, terwijl in de visie van het CDA zoals te doen gebruikelijk nauwelijks een lijn valt te ontdekken, zo verzucht De Vey Mestdagh.

Achterland: vooruit naar de middeleeuwen

In de veertiende eeuw sloot Groningen zich aan bij het Hanzeverbond (1282-1669), een samenwerkingsverband van kooplieden uit vooral Duitsland, Scandinavië, Polen, de Baltische landen, Rusland én Nederland. Het resulteerde in een bloeiperiode voor stad en ommeland. Als het aan De Vey Mestdagh en D66 ligt, wordt het de hoogste tijd voor een nieuw Hanzeverbond; stad en provincie zouden opnieuw de blik oostwaarts moeten keren. De groeimogelijkheden liggen vooral over de grens. Het Groningse achterland stopt niet bij het bordje Zoll, maar begint daar juist.

De foto die op de flyer voor de Provinciale Statenverkiezingen van D66 prijkte, liet die ambitie al goed zien; een richtingwijzer wijst met een bord naar Groningen en met een ander bord naar Bremen. Denk en handel internationaal, zo luidt één van de vijf richtingwijzers van D66, en De Vey Mestdagh is een pleitbezorger van die visie.

De moderne variant van het Hanzeverbond is de Noordelijke Ontwikkelingsas (NOA), die geografisch vrijwel overeenkomt met haar middeleeuwse voorloper. Met de val van het IJzeren Gordijn is het hele gebied rond de Oostzee ontsloten en biedt het nu mogelijkheden voor internationale handel en ontwikkeling.

Hamburg vormt het kloppende hart van die nieuwe as. De Duitse stad, die momenteel de meeste miljonairs van onze oosterburen herbergt, profiteert niet alleen van de nieuwe kansen in het oosten, maar ook van de bouw van de Sontbrug tussen Zweden en Denemarken, die voor een sterke impuls van het verkeer tussen de economische groeikern rond Malmö en Kopenhagen heeft gezorgd.

Idealiter was er ook een verbinding tussen de Randstad en Hamburg tot stand gekomen, met Groningen als meeprofiterend tussenstation, maar een belangrijke component van die verbinding, de Zuiderzeelijn, sneuvelde, omdat het kabinet het vertrouwen was kwijtgeraakt na het debacle met de Betuwelijn.

'Zonde', zo redeneert De Vey Mestdagh, want de ontwikkelingen rond de A7 in Joure en Heerenveen laten zien, dat een verbindingsas direct kan resulteren in meer bedrijvigheid en economische groei. De gelden die vrijkwamen door het niet doorgaan van de Zuiderzeelijn worden nu naar binnen geïnvesteerd – hij noemt de zuidelijke ringweg als voorbeeld – in plaats van naar buiten, naar het nieuwe achterland.

Toch blijft hij zich hardmaken voor een blik gericht op het oosten, voor een meer internationale visie. Stad en ommeland zouden kunnen profiteren van betere verbindingen met het Noord-Duitse achterland bijvoorbeeld. Sinds 1977 wordt er al actief samengewerkt in de Eems Dollard Regio (EDR), maar de verbindingen tussen Groningen en Duitsland zijn op zijn zachtst gezegd allesbehalve optimaal.

De Vey Mestdagh pleit daarom voor een betere treinverbinding tussen Groningen en Leer in Noord-Duitsland. Een betere verbinding leidt tot meer interactie en zal tal van positieve spin-off effecten kunnen krijgen. Je zou verwachten dat de provincie wel wat zou zien in het upgraden van de bestaande boemel, maar nee, er wordt alleen gekeken naar het huidige aantal reizigers, dat een investering niet rechtvaardigt, in plaats van de toekomstige mogelijkheden.

Het gaat volgens De Vey Mestdagh overigens niet alleen om infrastructuur, maar ook om beleving. Aan beide zijden van de grens moet het besef gaan doordringen dat die grens geen barrière vormt, maar dat juist een internationale handreiking elkaars ontwikkeling kan stimuleren. De Vey Mestdagh was daarom ook voorstander van het plan om van de gemeente Bellingwedde een Nederlands-Duitse gemeente te maken, á la Kerkrade, om die samenwerking meer zichtbaar en tastbaar te maken. Het zal er voorlopig niet van komen.

Niet alleen internationaal valt er nog een slag te slaan; ook regionaal kan de samenwerking nog veel beter. De Sociaal-Economische Raad Noord-Nederland riep eerder dit jaar op tot een veel intensievere samenwerking tussen de drie noordelijke provincies. Drenthe, Groningen en Friesland zouden het beste één noordelijke provincie kunnen gaan vormen. Vooral Fryslān sputtert nog tegen, want de Friezen zijn bang voor het verlies van hun nationale identiteit. De Vey Mestdagh ziet wel wat in een samenvoeging van de noordelijke drie. Frisia zou dat nieuwe landsdeel volgens hem moeten gaan heten, ook om de Friezen over de streep te trekken, maar dan wel met Groningen als hoofdstad. Een pronkjewail met een veel grotere gouden rand.

Hopelijk mag Piet de Vey Mestdagh na de volgende Provinciale Statenverkiezingen een grotere kamer gaan betrekken in het provinciehuis. De provincie Groningen verdient tenslotte beter.

Dit interview verscheen eerder in Groeningana, het magazine van D66 Groningen.