Posts tonen met het label boek. Alle posts tonen
Posts tonen met het label boek. Alle posts tonen

maandag 22 juli 2019

Stikvallei - Frank Westerman (1972)

Op bladzijde 150 van mijn editie van Stikvallei van Frank Westerman wordt de essentie van het boek blootgelegd door Harrie Schalken, graficus, drukker en dichter in het Brabantse dorpje Wouw.

'Dat waar jij naar op zoek bent,' zei Harrie, 'interesseert me al mijn hele leven.' We spraken over oude mythes en legenden, die lang geleden allemaal ergens een kiem in de werkelijkheid moeten hebben gehad. Het was lastig om te zeggen wat een feit nou precies was, maar feiten, daarover waren we het eens, lieten zich bewerken tot verhalen die eeuwen konden voortrollen door de tijd. Dit bijslijpen van de ruwe realiteit was mensenwerk; het werd gedaan door ons - de soort die in alles om zich heen betekenisvolle patronen wil ontwaren. 'Zijn die er niet,' zei Harrie, 'dan brengen we ze aan.'

Het feit dat verhaal en mythe wordt in Stikvallei vindt plaats op 21 augustus 1987; 1746 mensen vinden de dood door gas dat uit een kratermeer in Kameroen opborrelt. Westerman onderzoekt het feit, maar vooral de stroom aan geruchten, verhalen, complottheorieën en mythes die de ramp teweeg brengt.

Frank Westerman, persfoto Nationaal Comité 4 & 5 mei
Dat levert een prachtig boek op door de rijkdom aan personages en de diepte en breedte van het onderzoek van Westerman. Het levert vooral een prachtig boek op door de stijl waarin hij het opschrijft. De ene passage is nog mooier dan de andere.

Hangt IJsland als een lap met twee knijpers aan de poolcirkel, het dorp waar Haraldur is opgegroeid ligt aan de rafelige westkant, op de vijfenzestigste breedtegraad.

Heerlijk.

De antwoorden die Westerman formuleert, waarbij je kriskras door de wereld en de wereldgeschiedenis reist, van Euhemerus tot Umaru Sule, lijken steeds te raken aan onze sterfelijkheid; we hebben verhalen en mythes nodig om onze tijdelijkheid een plaats te kunnen geven.

Ik baal er vooral van dat ik pas in mijn vijfenveertigste levensjaar mijn eerste Westerman heb gelezen. Hopelijk kan ik nog wat inhalen voor mijn eigen sterfelijkheid me die kans ontneemt.

***
(Mijn goede voornemen: ik wil elke dag minimaal 25 bladzijden lezen, dus 9125 bladzijden in 2019. Dat zijn ongeveer 25 boeken. Het volgende boek is The Reagan Reversal: Foreign Policy and the End of the Cold War van Beth A. Fischer.)

donderdag 23 mei 2019

Deining in de ruimtetijd - Govert Schilling (1654)

Onlangs vertelde Robbert Dijkgraaf in De Wereld Draait Door dat er waarschijnlijk in de hele wereld maar tien mensen zijn die nog snappen waar het in zijn hoekje van de theoretische natuurkunde - de snaartheorie - over gaat. "En met zes ervan lunch ik dagelijks", zei Dijkgraaf vrolijk, die sinds 2012 directeur is van het prestigieuze Institute for Advanced Study in Princeton.

Volgens Dijkgraaf bevinden we ons in een gouden tijdperk van ontdekkingen, waaronder die van het higgsboson-deeltje (2012), zwaartekrachtgolven (2015) en onlangs nog de eerste (soort van) foto van een zwart gat.

In Deining in de ruimtetijd doet wetenschapsjournalist Govert Schilling een bijzonder geslaagde poging een brug te slaan tussen die onbegrijpelijke lunchgesprekken in de Princeton-kantine en de dagelijkse realiteit van kleinbreinige stervelingen zoals ik; een brug tussen laagfrequente zwaartekrachtgolven en lauwe saucijzenbroodjes zeg maar.

Govert Schilling door Agaath
Wat Schilling met de spanningsboog van een thriller beschrijft is ronduit spectaculair. Een kleine 1,3 miljard jaar geleden vallen twee zwarte gaten, gevangen in elkaars zwaartekracht, naar elkaar toe en botsen en versmelten in een onvoorstelbare explosie van energie. Bij de botsing komt een paar milliseconden lang vijftig keer meer energie vrij dan alle sterren in het waarneembare universum produceren.

De botsing zorgt voor een rimpeling in de ruimtetijd, een zwaartekrachtgolf, die met een snelheid van bijna 300.000 kilometer per seconde naar alle kanten uitdijt, een beetje zoals de steeds groter wordende kringen in het water als je er een steen hebt ingegooid.

Die rimpeling wordt steeds zwakker en zwakker en in 2015, na een reis van 1,3 miljard jaar, als hij wordt waargenomen door twee detectoren van het Laser Interferometer Gravitational-Wave Observatory (LIGO), is de deining nog maar een duizendste van de middellijn van een proton groot.

Het meten van zoiets ontiegelijk kleins en onvatbaars vergt de inspanning van 1.000 wetenschappers uit zestien landen. Een kwart eeuw werken ze aan het LIGO-project. Niet voor niets dat LIGO-directeur David Reitze de ontdekking vergelijkt met een maanlanding. Die inspanningen worden in 2017 bekroond met een Nobelprijs voor de Natuurkunde voor Rainer Weiss, Kip Thorne en Barry Barish.

Schilling garneert zijn verhaal met veel leuke feiten.  Zo bungelt rond de nek van een gigantisch standbeeld van Albert Einstein op het Georgia Institute of Technology in Atlanta het weekend na de bekendmaking een bordje met de tekst: 'Told you so'. Het was immers Einstein die de zwaartekrachtgolven een eeuw geleden voorspelde.

Weet je niet wat zwaartekracht, relativiteit, ruimtetijd en zwarte gaten zijn, dan biedt Schilling je een beeldend geschreven crash course, waardoor je na het lezen toch het idee hebt, dat je even wat kruimels hebt mogen proeven van de dagelijkse lunch van Dijkgraaf cum suis. Deining in de ruimtetijd laat ook een soort van parallel universum van wetenschappers zien, waarin grenzen en nationaliteiten nauwelijks relevant zijn, en je van de ene naar de andere exotische locatie wordt meegenomen.

Schilling biedt daarnaast een blik op de toekomst van de astronomie. We zullen doorlopend en in alle richtingen en in alle frequenties van het elektromagnetisch spectrum kunnen luisteren naar wat het heelal ons te vertellen heeft. De LIGO's van morgen bevinden zich niet diep onder de grond, in James Bond-achtige complexen in de VS, Japan of Italië, maar in de ruimte, in een baan om onze zon.

Een van de kilometerslange ondergrondse armen van KAGRA, de Japanse zwaartekrachtgolfdetector. 
Het lijkt of we daarmee binnenkort de laatste geheimen aan het donker kunnen ontfutselen, maar bijna terloops meldt Schilling dat we van ongeveer 96 procent van het heelal, dat deel dat bestaat uit donkere materie en donkere energie, gewoon nog geen weet hebben. Er blijft zo meer dan genoeg mysterie over om te ontrafelen.

En over leuke feitjes als garnering gesproken. Misschien dat ik stiekem toch een romanticus ben, maar ergens is het prachtig dat al het goud dat we om elkaars vingers schuiven als teken van verbondenheid en eeuwige liefde ooit lang, lang geleden ontstaan is tijdens de gewelddadige samensmelting van twee neutronensterren.

***

(Mijn goede voornemen: ik wil elke dag minimaal 25 bladzijden lezen, dus 9125 bladzijden in 2019. Dat zijn ongeveer 25 boeken. Het volgende boek is Stikvallei van Frank Westerman)

maandag 25 maart 2019

Don't skip out on me - Willy Vlautin (1278)

De 21-jarige Horace Hopper, de hoofdpersoon uit de roman Don't skip out on me van de Amerikaanse schrijver Willy Vlautin, kiest ervoor zijn dromen na te jagen in plaats van genoegen te nemen met wat het leven hem biedt. Die droom is een Mexicaans bokser worden. Het leven dat hij ervoor achterlaat is dat van boerenknecht op de schapenranch van Eldon Reese, die zich als warme grootvaderfiguur met chronische rugpijn het liefst zou willen ontfermen over de jonge Horace.

Willy Vlautin
Foto: Larry D. Moore
Horace is half Piaute-indiaan en half-Iers en wordt eerst in de steek gelaten door zijn vader en daarna door zijn moeder. Zijn tienerjaren brengt hij door in de stacaravan van zijn alcoholverslaafde grootmoeder. Hij ontpopt zich echter tot een vaardige boerenknecht op de boerderij van het bejaarde echtpaar Reese, ergens in een snikhete uithoek van Nevada, ver van de bewoonde wereld.

Als Horace eenmaal bokskampioen is geworden, wil hij terugkeren en voor veel geld de ranch van het echtpaar Reese overnemen, zodat Eldon en zijn vrouw Louise rustig van een welverdiende oude dag kunnen genieten.

Dit is het tragische uitgangspunt van de roman. Je hoopt steeds dat Horace tot inkeer komt, dat hij inziet dat Mr Reese ook zonder dat hij in de boksring zegeviert, hem als zoon zal aanvaarden. Dat een goed leven binnen handbereik ligt. Horace hoeft alleen maar een andere keuze te maken.

Horace kiest echter voor een leven als zijn alter ego Hector Hidalgo. Hij kiest voor de boksring.

De aandoenlijke naïviteit van Horace doet je hopen dat het hem zal lukken, maar Vlautin is geen profeet van de Amerikaanse droom. Zijn personages zijn, net als in zijn roman The Free, die ik eerder van hem las, en de liedjes die hij schreef voor bands als Richmond Fontaine en The Delines, verliezers en geen winnaars: slachtoffers van omstandigheden en hun eigen slechte keuzes. Ze balanceren op de rand van de Amerikaanse samenleving en houden ternauwernood het hoofd boven water, of gaan genadeloos kopje onder, met al hun goede bedoelingen.

Prachtig is de gloedvolle passage over de jonge jaren van Eldon Reese aan de kust van Californië, meeslepend het levensverhaal van de dakloze Billy Malachowski, verteld in nachtelijk El Paso, en op een fijne manier weerzinwekkend de corpulente, ranzig rochelende en zwetende bokstrainer Alberto Ruiz, die wel brood ziet in de krachtige vuisten van Horace.

En soms is de roman inktzwart. Zo schrijft Vlautin: "Mr Reese had told him that life, at its core, was a cruel burden, because we had the knowledge we were born to die. We were born with innocent eyes, and those eyes had to see pain and death and deceit and violence and heartache. If we were lucky, we lived long enough to see most everything we love die." En dan: "But, he said, by being honourable and truthful it took a little of the sting out of it. It made life bearable." Een klein licht randje rond een donkere wolk.

Vlautin laat de hele roman de deur van hoop op een kiertje staan. Zou het Horace misschien lukken om via allerlei groezelige bokstoernooien in de Amerikaanse Midwest en Mexico zijn weg naar succes te vechten? Wordt Hector weer Horace en keert hij als verloren zoon terug naar de ranch van Eldon en Louise Reese? Het blijft tot het slotakkoord, dat je hard onder de gordel raakt en naar adem doet happen, de vraag.

Vlautin zag als vijftienjarige jongen de Welshman Colin Jones in Reno bijna een Olympisch kampioen verslaan. Zo zegt hij in een interview met BoxingScene.com: "I remember reading how Colin Jones ran five miles to work, dug graves by hand all day, and then ran five miles home and did his workout. I was a sad sack kid who just daydreamed and listened to records. When I read that about him I cut out his picture and put it on my wall. I wanted that discipline. I wanted to be a guy like that."

Uiteindelijk schreef hij er een roman over.

***



(Mijn goede voornemen: ik wil elke dag minimaal 25 bladzijden lezen, dus 9125 bladzijden in 2019. Dat zijn ongeveer 25 boeken. Het volgende boek is Deining in de Ruimtetijd van Govert Schilling)

maandag 4 maart 2019

De 100-jarige man die uit het raam klom en verdween - Jonas Jonasson (984)

Alhoewel de Zweedse bestsellerauteur Jonas Jonasson (1961) al op achttienjarige leeftijd wist dat hij schrijver wilde worden, duurde het ruim dertig jaar voordat hij achter een toetsenbord plaatsnam om zijn eerste manuscript te typen. In die drie decennia was Jonasson eerst jarenlang journalist en richtte aansluitend een succesvol mediabedrijf op: OTW(*).

Jonas Jonasson
Foto: Heike Huslage-Koch
WikiCommons
Er was een burnout voor nodig - een 'sammanbrott' in het Zweeds - om hem aan het schrijven te krijgen. Hij verhuisde in 2007 naar Zwitserland en drie jaar later verscheen zijn eerste roman met de prikkelende titel De 100-jarige man die uit het raam klom en verdween. Die roman heeft, voor zover ik kan inschatten, iedereen gelezen en ik nu ook.

Op zijn website schrijft Jonasson dat zijn vader vroeger na een avond televisiekijken in huilen kon uitbarsten over hoe vreselijk het gesteld was met de wereld. Jonasson deelt die Weltschmerz, ziet onder meer hoe democratieën van binnenuit en van buitenaf bedreigd worden, maar de schrijver kiest ervoor om angst en afschuw met humor te relativeren: “I choose to laugh”.

Dat lijkt ook de basis van voor zijn eerste roman, die eigenlijk bol staat van misdaad en oorlogsgeweld, maar vooral op de lachspieren werkt.

De honderdjarige man uit de titel heet Allan Karlsson en hij klimt uit het raam van het bejaardentehuis om zijn verjaardagsfeest te ontlopen, steelt op het busstation een koffer met geld en slaat op de vlucht. Tegelijkertijd blikken we terug op het leven van Karlsson en maken we een Forrest Gump-achtige reis door de geschiedenis van de twintigste eeuw, waarin kernwapens de rode draad vormen.

Het verhaal is vermakelijk en bij vlagen echt grappig, met een olifant en een vloekende, roodharige Sonja, met Mao, Truman, Stalin en veel drank. Maar na een wervelende start zakt het allemaal wat in.

De personages hebben allemaal één gimmick, die continu herhaald wordt; je bent als lezer nooit bang dat het slecht met ze zal aflopen, daarvoor is het universum van Jonasson veel te vriendelijk, waardoor ze uiteindelijk net zo dof blijken als de stijl van de schrijver. Als je het boek uit hebt, blijft er niets hangen.

Aan het begin van de roman wordt hoofdpersoon Allan Karlsson gesteriliseerd. Pas in de epiloog deelt hij als honderdjarige voor het eerst de lakens met een vrouw. Ergens had Jonasson zijn debuut dus ook Honderd jaar eenzaamheid kunnen noemen, maar die titel was al vergeven.

***

* - 'No reasonable person runs into the woods without a map' - zo worden potentiële klanten heden ten dage verleid om hun contentstrategie bij OTW te beleggen.

(Mijn goede voornemen: ik wil elke dag minimaal 25 bladzijden lezen, dus 9125 bladzijden in 2019. Dat zijn ongeveer 25 boeken. Het volgende boek is Don't skip out on me van Willy Vlautin)

zaterdag 9 februari 2019

De Ommegang - Jan van Aken (626)

"Hoe stel jij je God voor?" Isidorus van Rillington, de wat tragische hoofdpersoon uit De Ommegang, de zesde roman van Jan van Aken, hoeft maar kort na te denken over het antwoord: "Als mijzelf. Ik heb mijn eigen wereld geschapen."

Die eigen wereld is het geheugenpaleis dat Isidoor van jongs af aan opbouwt en inricht door boeken woord voor woord te onthouden. De dagelijkse ommegang door zijn fenomenale geheugen vormt de basis van de roman, waarin Isidoor als verteller terugblikt op zijn leven. Vanuit een kerker weliswaar, waardoor je vanaf het begin kunt vermoeden hoe de afloop zal zijn.

Jan van Aken | foto: Vysotsky /
WikiCommons
Het leven van Isidoor is een soort wonderlijke roadtrip door de late middeleeuwen. Hij groeit op in een klooster in North Yorkshire en wil het liefst architect worden om zo met grootse bouwwerken zijn sporen na te laten in de wereldgeschiedenis.

Het najagen van zijn droom brengt Isidoor van Oxford, via Parijs, Bologna, de noordkust van Turkije en Samarkand in het huidige Oezbekistan, naar China, om te stranden in Konstanz, een stad op de (huidige) Duits-Zwitserse grens. Daar moet zijn levenswerk verrijzen: een nieuwe kathedraal die zijn weerga niet kent.

Naar mate Isidoor verder oostwaarts reist, worden zijn ontmoetingen alleen maar meer en meer bizar (Long Gum Pa!) en zijn ontberingen extremer - opgerold in een tapijt of dansend met de bukht van de Turkmeense Aq Qoyunlu. Jammer genoeg wordt deze verhaallijn wat abrupt afgebroken en strompelt het verhaal in Konstanz wat minder uitbundig verder naar zijn ontknoping. 

Van Aken lardeert deze halve wereldreis met inzichten uit tal van klassieke boekwerken, vaak met een aankondiging van de moderne tijd, die Isidoor desgevraagd kan opdreunen. Het vormt een indrukwekkend intellectueel vernis, waaronder een middeleeuwse schildering vol geweld, martelingen, bloed én seks schuilgaat. Het aantal keren dat Isidoor zijn 'roede' tevoorschijn moet toveren voor weer een vrijpartij, een serafijnse kus of een orgie zou Jan Wolkers doen blozen. Nou ja, bijna dan. 

En die god die zijn eigen wereld heeft geschapen, dat is eigenlijk de schrijver zelf, die ons op een ommegang trakteert door zijn kennis, dromen en nachtmerries. Van Aken licht vooral doorlopend de sluier een stukje op die over de middeleeuwen hangt; van studentenfeesten in Oxford en het door de pest geteisterde Bologna tot de grootheidswaanzin van de Mongoolse krijgsheer Timoer Lenk. Nergens krijg je daarbij het gevoel in de collegebanken te zitten.

De Ommegang is zo, net al zijn voorganger De Afvallige, een rijk en heerlijk leesboek.

***

(Mijn goede voornemen: ik wil elke dag minimaal 25 bladzijden lezen, dus 9125 bladzijden in 2019. Dat zijn ongeveer 25 boeken. Het volgende boek is De 100-jarige man die uit het raam klom en verdween van Jonas Jonasson)

woensdag 4 januari 2017

Aurora - Kim Stanley Robinson

2016 zal niet zozeer de geschiedenis ingaan als het jaar waarin Amerika voor Donald Trump koos, maar vooral als het jaar waarin het aandeel koolstofdioxide in de atmosfeer de cruciale grens van 400 deeltjes per miljoen (ppm) doorbrak én Amerika een klimaatontkenner in het Witte Huis stemde. De laatste keer dat de atmosfeer zoveel CO2 bevatte, tussen de vijftien en twintig miljoen jaar geleden, was de gemiddelde temperatuur op aarde namelijk zes graden hoger en lag de zeespiegel als gevolg van smeltende ijskappen tot wel 40 meter hoger dan vandaag.

Volgens Kim Stanley Robinson, door de New Yorker bestempeld als 'generally acknowledged as one of the greatest living science-fiction writers', zal het hierbij niet blijven. In zijn fabuleuze toekomstroman Aurora laat Robinson het aandeel CO2 de komende eeuwen doorstijgen naar 1000 ppm. Geen wonder dat miljoenen mensen zich aanmelden voor de eerste interstellaire kolonisatiepoging van een planeet buiten ons zonnestelsel. Robinsons belicht zelf in onderstaande, leuk geïllustreerde video het uitgangspunt voor Aurora:


Dat uitgangspunt wordt ook mooi omschreven in slechts één zin in de meest lyrische recensie die ik online kon vinden, die van Cory Doctorow op BoingBoing.net: 'Aurora is an exciting novel on its own merits: the story of a generation ship finally decelerating at the Tau Ceti system after 150 years of travel at 10 percent of lightspeed, its many arcologies each a miniature Terran biome, ready to terraform a wet moon of a superjovian planet 12 light-years from Sol'.

De 2000 kolonisten zijn aan het begin van het verhaal al ruim anderhalve eeuw onderweg. Alle personages zijn zodoende nazaten van de vrijwilligers die zich ooit voor de reis aanmeldden; ze kennen geen andere omgeving dan het ruimteschip. Daar zijn ze geboren en opgegroeid. Daar hebben ze hun ouders en grootouders begraven. Het is hun kleine wereld, maar toch groot genoeg om een gletsjer te herbergen, of met een zeilboot op een meer te varen.

Sterke vrouwen

Net als in veel sciencefictionverhalen zijn de echte helden van Aurora vrouwen. Eerst maken we kennis met Devi, de hoofdingenieur van het ruimteschip, die bijna bezwijkt onder de lading technische mankementen en biochemische uitdagingen waarmee ze wordt opgezadeld. Haar dochter Freya mag vervolgens het grootste deel van het verhaal dragen; haar levensverhaal geldt als de rode draad in een ongemeen spannend verhaal, waarbinnen grote afstanden door zowel ruimte als tijd worden afgelegd.

Een verhaal dat Robinson bovendien grotendeels laat vertellen door het ruimteschip zelf; de kunstmatige intelligentie die de processen op het schip bestiert en Devi als een soort lerares ziet. De laatste die haar programmering nog aanvult. Het levert een fascinerende verteller op, kortweg aangeduid als ship (zonder hoofdletter), die regelmatig zijstraatjes kiest met bespiegelingen over taal en de beperkingen van taal, metafoor en analogie, maar juist ook met de afstand van een cultureel antropoloog de mens als een soort beziet. En zonder al te veel te verklappen, zelf ook een rol opeist in het verhaal dat ze vertelt.

Mundane Manifesto

Aurora sluit naadloos aan bij het Mundane Manifesto uit 2004, dat ijverde voor meer realistische sciencefiction, dat wil zeggen, verhalen zonder bijvoorbeeld interstellaire reizen die sneller dan het licht gaan, of contact met andere intelligente beschavingen. Elementen die volgens onze huidige kennis van het heelal buitengewoon onwaarschijnlijk zijn.

Auteurs dienden zich volgens dit manifest te houden aan de grenzen die de wetenschap nu biedt. Geen handige wormgaten of warpaandrijving dus voor de kolonisten; Robinson roeit met de riemen die hij heeft, niet die er mogelijk ooit zullen zijn.

Intieme punt

Maar juist die realistische aanpak maakt Aurora een boek vol fascinerende verhandelingen over prionen, de rol van broom in cellen, zwaartekrachtslingers, eilandbiogeografie, het ontstaan van (zelf)bewustzijn en wat al niet meer. Zo is de zonsverduistering die Robinson de kolonisten laat ervaren als ze hun doel bereikt hebben ronduit magisch. Dat Robinson deze technische onderwerpen naadloos laat inbedden in een goed leesbaar verhaal, zegt iets over de kwaliteit van zijn pen.

Maar de kracht van Aurora ligt bovenal in de geloofwaardige personages, de politieke turbulentie in een kleine samenleving onder druk en het doordenderende plot; Aurora is simpelweg unputdownable. Het beste sciencefictionverhaal dat ik in tijden las en één van de beste boeken die ik in 2016 las.

Toch lijkt Robinson vlak voor het einde van het verhaal zelf even zoekende; de spanningsboog zakt in en je vraagt je af waar dit nog kan eindigen. Het strandt gelukkig allemaal, vrij letterlijk, in een ontroerende slotscène, die een grootse maar intieme punt zet achter een fantastisch verhaal. Verplichte kost voor iedereen die wel eens gefantaseerd heeft over hoe het zou zijn om naar een andere planeet te reizen.

Breakthrough Starshot

En over dat fantaseren gesproken; 2016 was ook het jaar waarin we ontdekten dat rond onze dichtstbijzijnde ster, Alpha Centauri, een planeet draait die erg op de aarde lijkt. De Britse natuurkundige Stephen Hawking kondigde daarom al in april aan (zie onderstaande video) waarom hij een vloot sondes zo klein als mobiele telefoons naar Alpha Centauri wil sturen. Die queeste, Breakthrough Starshot gedoopt, werd in augustus extra relevant toen bleek dat de aardachtige planeet, Proxima B, waarschijnlijk een vloeibare oceaan heeft. 


We gaan het misschien nog wel meemaken ook. Maar tot die tijd biedt Kim Stanley Robinson het beste alternatief.

maandag 21 september 2009

Kopenhagen

Vanochtend was ik aanwezig bij een zogenaamde flash mob op de Grote Markt hier in Groningen. De ongeveer vijftig aanwezigen wilden een Groningse 'wake up call' geven aan de wereldleiders die morgen bijeenkomen voor een belangrijke klimaatconferentie in New York. Om vijf voor twaalf lieten ze hun mobiele telefoons rinkelen, piepen en jengelen om aandacht vragen voor de noodzaak maatregelen te nemen om het proces van global warming te beteugelen. Het gebeurde allemaal in de gloed van een bijzonder aangename en opvallend warme septemberzon.

Of het zal helpen? Waarschijnlijk niet, al heeft Noam Chomsky ooit beweerd dat elk protest, hoe klein ook, effect heeft, als een zandkorreltje in het raderwerk. En wie ben ik om hem tegen te spreken?

Erg goed nieuws komt er vooralsnog niet uit The Big Apple. De voorzitter van de Europese Commissie waarschuwde vandaag dat de onderhandelingen voor een nieuw klimaatakkoord 'gevaarlijk dicht bij een impasse zitten'. In december moeten 190 landen in Kopenhagen hun handtekening onder de opvolger van het Kyoto-protocol zetten, maar vooralsnog ziet het er somber uit.

Ik moet bekennen dat ik mij tot voor kort nooit zoveel zorgen maakte over global warming. Gewoon de dijken wat ophogen en elke lente eerder Rokjesdag; het leek na- en voordelen te hebben. Misschien komt het door het 'warming'-gedeelte. Warmte associeer je toch sneller met zomer, liefde, gefriemel onder de dekens en vakantie, dan met honger, dood, droogte of overstromingen.

Voor wie nog niet genezen is van de 'het zal wel loslopen'-mentaliteit raad ik van harte het boek Zes Graden van Mark Lynas aan. Lynas is geen klimatoloog, maar een Engelse journalist met een graad in de politicologie, wat hem misschien een wat onwaarschijnlijke pleitbezorger van de gevaren van global warming maakt. Overspoeld door een stortvloed aan tegenstrijdige mediaberichten besloot hij zijn eigen onderzoek in te stellen. Mark Lynas worstelde zich vervolgens door honderden wetenschappelijke studies heen. Het resultaat was volgens de Royal Society het beste wetenschapsboek van 2008.

In Zes Graden kiest Lynas voor een erg goede invalshoek. Hij beschrijft op basis van de door hem bestudeerde wetenschappelijke artikelen wat er zal gebeuren als de temperatuur gemiddeld met één, twee, drie, vier, vijf of zes graden zal stijgen. Bij elke graad geeft hij weer hoe de wereld zal veranderen en welke regio's het meest getroffen zullen worden. Bij één graad valt het allemaal nog wel mee; bij zes graden betreden we de hel volgens Lynas, en zal de menselijke beschaving in zijn voorbestaan bedreigd worden.

Het nieuwe akkoord dat in Kopenhagen zal moeten worden gesloten wil de opwarming van de aarde beperken tot twee graden. Sinds het begin van het Industrieel Tijdperk is het gemiddeld al 0,8 graden Celsius warmer geworden. Als Kopenhagen slaagt, en daar heeft het zeker niet alle schijn van, dan krijgen we er dus nog 1,2 graden bij.

Een gemiddelde stijging van de temperatuur met twee graden, of zoals Lynas het beschrijft de twee-gradenwereld, levert al genoeg ellende op. 125.000 jaar geleden was de ijskap van Groenland volledig gesmolten. Het was destijds gemiddeld één á twee graden warmer dan nu. Die ijskap zal als Kopenhagen een succes wordt, mogelijk weer smelten, met als gevolg een uiteindelijke stijging van de zeespiegel met zeven meter. Nederland zal derhalve fors moeten investeren in een nieuw Deltaplan, anders houden we als land simpelweg op te bestaan. En dat is het vooruitzicht als Kopenhagen slaagt...

In de twee-gradenwereld worden onze oceanen woestijnen. De koolstof in de atmosfeer wordt geabsorbeerd door het zeewater, waardoor de oceanen langzaam zullen verzuren. In het verzuurde water kunnen plankton en schelpdieren niet leven, waardoor de basis van de voedselketen verdwijnt en alle grotere organismen zullen uitsterven. De koraalriffen zijn in de twee-gradenwereld ten dode opgeschreven.

De Europese zomers zullen gemiddeld net zo warm zijn als die van 2003, toen 30.000 Europeanen door de hitte bezweken. In de toekomst zullen de extreme zomers nog veel warmer zijn en mogelijk honderdduizenden doden claimen. De bosbranden die nu het Middellandse Zeegebied al teisteren, zullen in grootte en frequentie gaan toenemen. In de Verenigde Staten zal de eeuwige sneeuw op de toppen van de Rocky Mountains smelten en staten als Californië met enorme droogte te kampen krijgen. De Amerikaanse Midwest, nu nog de graanschuur van Amerika, is dan allang veranderd in een zandvlakte. Lynas voorspelt hongersnoden, migratiestromen en massale sterfte; als Kopenhagen een succes wordt...

Mocht Kopenhagen geen succes worden, zoals het Kyoto-protocol ook mislukt is, dan wacht ons en in ieder geval onze kinderen en kleinkinderen een donkere toekomst. Bij drie graden treden er allerlei feedbackmechanismen in werking, waardoor het proces van global warming definitief oncontroleerbaar wordt en vooral zichzelf zal gaan versterken. In de drie-gradenwereld droogt het Amazonegebied uit en zal het in 'epische bosbranden' verdwijnen. Alle koolstof die daarbij vrijkomt, zal zich in de atmosfeer ophopen en het broeikaseffect versterken. In de toendra's van Siberië zal daarnaast een duizelingwekkende hoeveelheid methaan dat nu nog vastgevroren in de permafrost ligt, bubbelend aan de grond ontsnappen. Methaan is 21 keer beter in het vasthouden van warmte dan koolstof; de temperatuurstijging zal de pan uit escaleren.

Afijn, de twee-gradenwereld waar we nu voor gaan kiezen, is tenminste nog een leefbare wereld. Boven de drie graden is de ramp niet meer te overzien. Bij het hoofdstuk over de zes-gradenwereld citeert Lynas een passage uit Dante's Inferno. De wereld die hij beschrijft lijkt in niets meer op onze huidige planeet.

Zes Graden is geen fijn boek om voor het slapengaan open te slaan. Het leest als het scenario van een absurde rampenfilm. Jammer genoeg spelen we zelf de hoofdrol en zijn de begintitels allang van het scherm verdwenen; global warming vergt nu al 300.000 slachtoffers per jaar en dat zullen er alleen maar meer worden.

We mogen blij zijn als de heren en dames wereldleiders het in december eens worden in Kopenhagen. Maar er zal zelfs in het meest positieve geval geen reden voor feest zijn.

vrijdag 2 november 2007

Norman Davies: Europa in oorlog; 1939 - 1945

Met zijn Europa in Oorlog heeft de Britse historicus Norman Davies vooral het doel voor ogen gehad de lezer één belangrijke les mee te geven: de Tweede Wereldoorlog is gewonnen en verloren aan het oostfront. Daar was het menselijk offer het grootst. Daar heeft het Rode Leger tweederde van de Duitse Wehrmacht vernietigend verslagen. De inspanningen van de geallieerden in West- en Zuid-Europa waren, zo zegt Davies, hooguit 'ondersteunend' te noemen.

Hij onderbouwt zijn bewering met een overzicht van het ingezette aantal 'manmaanden' per front; aan het oostfront werden 406 miljoen manmaanden ingezet, tegenover 'maar' 16,5 miljoen manmaanden aan de westelijke fronten - een verhouding van (bijna) 25 : 1. Hoe groot de slachting was aan het oostfront laat het dodental aan Sovjetzijde zien: de meest recente schattingen gaan uit van 27 miljoen slachtoffers, waaronder 11 miljoen militaire oorlogsdoden. Van de tien bloedigste veldslagen in de Europese oorlog werden de eerste zeven aan het oostfront gevochten. Het zwaartepunt van de strijd tegen Nazi-Duitsland lag daarom niet op de stranden van Normandië of in de bossen bij Bastenaken, maar ergens op de grens tussen Oekraïne en Polen. Niet in Frankrijk of Duitsland vloeide het meeste bloed per vierkante kilometer, maar in Polen, waar één op de vijf inwoners gedood werd. De belangrijkste veldslag was niet D-Day, maar de Slag om Koersk, waarvan Davies zegt:
Dit is de enige naam die alle historici van de Tweede Wereldoorlog zouden moeten onthouden - ook al vergeten ze alle andere.

De Slag om Koersk was de grootste tankslag uit de geschiedenis. 6.300 tanks, meer dan 2 miljoen man infanterie en bijna 4.500 vliegtuigen vochten in de zomer van 1943 de beslissende veldslag aan het oostfront uit. Alhoewel de verliezen aan Sovjetzijde groter waren, werd de Wehrmacht in een bijna twee maanden durend inferno voor altijd ontdaan van zijn aanvallende capaciteiten.

Er zijn natuurlijk al bibliotheken volgeschreven over het grootste conflict in de menselijke geschiedenis, maar door de periode van Glasnost en het ineenstorten van de Sovjet-Unie in 1991 kwam er plotseling een nieuwe bron van informatie vrij; de tot dan toe gesloten Sovjetarchieven. Door de openheid, die inmiddels helaas al weer voorbij is, kon eindelijk het lot en de rol van de Sovjet-Unie ten tijde van de Tweede Wereldoorlog beter bestudeerd worden. Norman Davies, die eerder een veelgeprezen geschiedenis van Europa en het standaardwerk over de Opstand van Warschau schreef, is één van de historici die gretig op het nieuwe bronnenmateriaal is gedoken.

Het beeld dat hij vervolgens presenteert is verhelderend en ontluisterend, maar jammer genoeg is de toonzetting van zijn verhaal vaak wat belerend. Davies wil de volgens hem heersende misvattingen zo graag onderuithalen, dat hij er wat klakkeloos vanuit gaat dat die misvattingen bij iedere lezer leven. Zo vertelt hij eigenlijk niets nieuws als hij wijst op het belang van het Oostfront. Dat het regime van Stalin net zo monsterlijk en nog dodelijker was dan dat van Hitler, is ook geen breaking news. Deze twee stokpaardjes worden door Davies wel om de zoveel pagina's van stal gehaald, om de lezer toch maar vooral te genezen van zijn door 'nationale mythen' en 'Sovjetpropaganda' vertroebelde beeld.

Zo lag het grootste concentratiekamp van de oorlog niet in Duitsland of Polen, maar in de Sovjet-Unie; Vorkoeta heette het kamp en in de winter daalde de temperatuur er tot 50 graden onder nul. Op de poorten van de werk- en strafkampen van de Goelag-archipel stonden teksten als 'Werken is eervol en glorieus' en 'Via werken terug naar huis', wat niet minder cynisch was dan het 'Arbeit macht Frei' dat de poort van Auschwitz tooide. De uitputtende dwangarbeid, het gebrek aan voedsel, water en hygiëne, de wrede bewakers, de kou en de hitte kostten aan miljoenen mensen het leven. Volgens Davies is het onmogelijk te zeggen wat er erger was; de goelags van de Sovjets, of de concentratiekampen van de nazi's. In essentie was de strijd in Europa een gevecht tussen twee op elkaar inbeukende totalitaire regimes, een totale oorlog waarin individuele levens geen enkele waarde hadden en waarbij de Sovjet-Unie zowel de agressor als het slachtoffer was.

Maarschalk Konstantin Rokossovski was één van de slachtoffers van de grote zuiveringen van Stalin in de jaren dertig, die in totaal aan 17 miljoen mensen het leven kostten. In een showproces werd hij veroordeeld op basis van 'bewijsmateriaal' verkregen van een getuige die op dat moment al twintig jaar dood was. Toen de Duitsers hun Blitz in de zomer van 1941 op de Sovjet-Unie richtten, werd Rokossovski halsoverkop uit de goelag gehaald, en leidde hij het Rode Leger naar belangriijke overwinningen bij onder andere Moskou en Stalingrad. Later werd hij minister van defensie in Polen. De beste generaals van de Tweede Wereldoorlog waren volgens Davies te vinden in de gelederen van de Sovjets en de Duitsers; alleen Patton kon aan het westelijke front enige indruk maken.

De kracht van dit boek zit hem voornamelijk in de rijke detaillering. Davies heeft zijn verhaal doorspekt met relevante anekdotes en opmerkelijke feiten. Vooral in de hoofstukken Soldaten en Burgers komt die rijkdom tot zijn recht. In korte paragrafen zoomt Davies steeds in op een ander facet van de oorlog. Zo was het lot van de Sovjet soldaten die door de Duitsers krijgsgevangen werden gemaakt bijzonder wreed. Davies:
Het waren er naar schatting 5,2 miljoen, van wie de overgrote meerderheid binnen enkele maanden na de gevangenname overleed...onder omstandigheden die erger waren dan Auschwitz, als zoiets voorstelbaar is. Op verscheidene locaties achter het oostfront werden de mannen bijeengedreven op ruimten omheind door prikkeldraad en zonder beschutting tegen de elementen. Ze kregen geen eten, geen drinken, geen onderdak en geen meubels; ze stonden in de sneeuw of op het doorweekte gras, totdat ze omvielen. En als ze stierven, werden ze door hun kameraden aan stukken gesneden en opgegeten.
De weinige overlevenden werden vaak na hun bevrijding door het Rode Leger gedood door de NKVD, een voorloper van de KGB; ze hadden zich tenslotte overgegeven, wat nadrukkelijk door Stalin verboden was, en zich niet doodgevochten, zoals bevolen was.

In de paragraaf Oorlogshelden gaat Davies toch wat de fout in. Als Duitse oorlogsheld haalt hij piloot Hans-Ulrich Rudel aan. Rudel is waarschijnlijk de grootste krijger, of massamoordenaar zo u wil, uit de geschiedenis:
Hij [Rudel] voltooide 2530 gevechtsmissies, overleefde 32 gedwongen landingen...Tot zijn bevestigde 'hits' behoorden 518 Sovjettanks, 700 vrachtwagens, 150 artilleriebatterijen, 9 vijandelijke vliegtuigen, 70 landingsvoertuigen, de Sovjetkruiser Marat, het slagschip Oktoberrevolutie en talloze bruggen, spoorwegen en bunkers...We mogen gerust aannemen dat Rudel een lieveling van Hollywood en de bekendste vlieger ter wereld zou zijn geweest als hij de Britse of de Amerikaanse nationaliteit had gehad.
Ondanks dat een deel van zijn rechterbeen geamputeerd moest worden tijdens de oorlog, bleef Rudel zijn missies vliegen (RAF-piloot Douglas Bader miste zelfs twee benen). Na de oorlog week hij uit naar Argentinië en ontwikkelde hij bergbeklimmerstechnieken voor gehandicapten. Hij is nooit verdacht van of aangeklaagd voor oorlogsmidaden. Maar een oorlogsheld? Davies vergeet te vermelden dat Rudel in 1960 lijsttrekker van de extreem-rechtse Deutschen Reichspartei was - Rudel was dus wel degelijk een nazi in hart en nieren, en niet zo maar een soldaat die gewoon erg goed was in wat hij deed. Kunnen nazi's helden zijn? In Duitsland wordt hij vereerd als een held, maar dan wel alleen in rechts-extremistische kringen. Davies zegt echter:
Hans-Ulrich Rudel...is wel de grootste oorlogsheld van Duitsland genoemd.
Maar door wie?

Afijn, Davies heeft dan ook wel veel hooi op de vork genomen. Als introductie voldoet Europa in Oorlog zeker en als naslagwerk heeft het ook zijn waarde door al die paragrafen gewijd aan bankiers, tolken, gevangenissen, concentratiekampen, journalisten, diplomaten, vluchtelingen en talloze andere onderwerpen, maar tot grote nieuwe inzichten leidde het bij mij niet. Wel heeft Davies mijn interesse weten te wekken voor de Tweede Wereldoorlog, met name wat er in Oost-Europa allemaal gebeurd is, en me aan het lezen gezet in een aantal door hem aanbevolen boeken. En die hebben toch wel indruk op me gemaakt, vooral de uitstekende studies van Antony Beevor over de Slag om Stalingrad en de Slag om Berlijn (daarover later wellicht meer). Het is raar om je te beseffen dat al die onbeschrijflijke ellende, het hersenloze fanatisme en de zinloze vernietiging nog maar een Mick Jagger geleden gebeurd zijn.

zondag 15 juli 2007

Dingledodies

But then they danced down the streets like dingledodies and I shambled after as I've been doing all my life after people who interest me, because the only people for me are the mad ones, the ones who are mad to live, mad to talk, mad to be saved, desirous of everything at the same time, the ones who never yawn or say a commonplace thing, but burn, burn, burn like fabulous yellow roman candles exploding like spiders across the stars and in the middle you see the blue centrelight pop and everybody goes 'Awww!'
Zo schreef Jack Kerouac in 1951 in een appartement ergens in Manhattan de zinnen op een rol telexpapier. Zinnen die moesten fonkelen en stuiteren als de geïmproviseerde trompetsolo's die gespeeld werden in de rokerige zaaltjes in het Amerika van de jaren veertig. Terwijl de wereld in brand stond, en de GI's de stranden van Normandië en Iwo Jima bestormden, ontstond daar een nieuwe muziekstroming.

Muzikanten als Charlie Parker (foto), Dizzie Gillespie en Thelonious Monk begonnen te experimenteren met de harmonieën, ritmes en structuren van de swing, wat resulteerde in een opgefokte, complexe en vooral energieke nieuwe vorm van jazz; de bepop. En net zoals de jazz geëvolueerd was, zo moest ook de literatuur evolueren.

Jack Kerouac sloot zich drie weken lang op in een kamer, gewapend met een typemachine, een rol telexpapier, een sloot sterke koffie en genoeg benzedrine om een knikkebollend bejaardentehuis een maand lang klaarwakker te houden, en schreef op regelafstand 1, zonder alineaindeling of wat voor rustpunt dan ook, het complete manuscript van On the Road, de roman die hem wereldberoemd zou maken.

37 meter telexpapier had Kerouac nodig om zijn literaire trompetsolo te vervaardigen. De rol werd in 2001 geveild en bracht 2,1 miljoen dollar op; het hoogste bedrag dat ooit is betaald voor een origineel manuscript.

On the Road is geen roman van grootse inzichten in dan wel de Mensch of de samenleving geworden. Er is nauwelijks sprake van karakterontwikkeling of een plot. Kerouac vermijdt schijnbaar angstvallig elke vorm van analyse. Hij neemt nooit een stapje terug om te relativeren, wat afstand tot de gebeurtenissen te creëren, of een diepzinnige overpeinzing in te voegen.

On the Road is ook geen lesje in superieure verhaaltechniek á la Gabriel García Márquez of de (vroege) John Irving. Al is de stijl vloeiend te noemen, je wordt niet echt het verhaal ingezogen, het pakt je niet bij de lurven zogezegd, en Kerouac imponeert daarnaast bepaald niet met een rijk pallet aan beelden.

Wat On the Road wel interessant maakt, is zijn historische waarde; het is de bijbel van de tegencultuur geworden. On the Road was underground pur sang, of avant la lettre eigenlijk. Door te af te wijken van de geëffende literaire paden en het non-conformisme te omarmen, werd On the Road populair bij iedereen die zich ongemakkelijk voelde bij de consumptiemaatschappij en het uniforme nastreven van het ideaal van de Amerikaanse Droom. Hippies, linkse intellectuelen en kunstenaars dweepten met het boek.

Kerouac baseerde het verhaal op de aantekeningen die hij door de loop van de jaren gemaakt had over zijn reizen door Amerika met Neal Cassady ('Dean Moriarty'), Allen Ginsberg ('Carlo Marx') en William S. Burroughs ('Old Bull Lee').

In de naoorlogse Verenigde Staten gingen ze op zoek naar vrouwen, jazz, drank en drugs; op zoek naar een leven dat intenser en belonender was, dan het leven dat beloofd werd door je binnen het maatschappelijke stramien te passen. Zeg maar het leven bewust beleven in plaats van alleen maar leven.

Kerouac, Ginsberg en Burroughs zouden het kloppend hart van de Beat Generation gaan vormen, met Jack Kerouac als het onwillige uithangbord. De 'Beaters' kenmerkten zich door hun voorliefde voor geestverruimende middelen en hun warsheid van conventies.

William S. Burroughs (1917 - 1997) (bron); schrijver en notoir druggebruiker. In 1951 schoot hij zijn vrouw Joan Vollmer in Mexico dood; hij deed onder invloed van tequila en benzedrine de beroemde scene met de appel na uit Wilhelm Tell. Burroughs zette een glas op het hoofd van zijn vrouw. Joan Vollmer schijnt nog gezegd te hebben: "I can't look; you know I can't stand the sight of blood...." Burroughs miste het glas.

Niet alle zinnen in On te Road barsten zo uit hun voegen van levenslust en energie, zijn zo'n ode aan de jeugdige gekte, als deze die ik hierboven geciteerd heb, maar al lezend bekruipt je langzaam een gevoel van vrijheid en vooral van jeugdige ongedwongenheid, en dat raak je pas weer kwijt dagen nadat je de laatste zin van On the Road uitgelezen hebt. Ik las On the Road in de lente van 2004; het inspireerde me om in de zomer naar Berlijn te liften. Een beetje Kerouac achterna.

Neal Cassady ('Dean Moriarty') en Jack Kerouac ('Sal Paradise').

Alhoewel Jack Kerouac On the Road al in 1951 schreef, werd de roman pas in 1957 uitgegeven. Menig uitgever zag er blijkbaar geen heil in, of eigenlijk geen literatuur in. Het manuscript werd uiteindelijk op verschillende plaatsen gecensureerd. Passages over druggebruik en al te innige interraciale relaties werden simpelweg geschrapt, al overleefde de scene het, waarin de hoofdpersoon Sal Paradise een minderjarig Mexicaans hoertje neukt.

Nu, in 2007, vijftig jaar na dato, zal er een ongecensureerde versie van On the Road verschijnen. Ik ben benieuwd of er in de geschrapte passages nog juweeltjes verstopt zitten als de zin hierboven, die net zo kloppen als het beste werk van Parker, Gillespie en Monk.

Maar wat zijn toch die dingledodies?